De omgeving waarin ik opgroeide
De plek waar de ooievaar je dropt, het is maar toeval waar je terecht komt. Eerder, in ‘Het blijft tobben… geen probleem’, heb ik beschreven hoe ik ben opgegroeid en hoe ik uit de verschillende perspectieven waar ik kennis mee maakte, en de tegenstrijdigheden daartussen, langzamerhand m’n eigen manier van denken heb ontwikkeld. In deze ‘herinneringen’ laat ik die ontwikkeling buiten beschouwing, hier wil ik alleen de veelkleurigheid laten zien van de omgeving waarin ik opgroeide. Ik schrijf dus voor een deel over hetzelfde, maar vanuit een ander perspectief. Hierbij wil ik me beperken tot de tijd dat ik thuis woonde, dus tot en met de tijd van de middelbare school.
De noten die ik heb toegevoegd verwijzen naar kennis die ik later heb opgedaan. Die kunnen nu, achteraf, voor verdieping zorgen, of voor nieuwe inzichten, maar die horen niet bij mijn herinneringen.
Ouderlijk huis
We woonden op de Groot Hertoginnelaan 75 in Den Haag. Een groot huis aan een deftige laan, met een middenpad waar aan beide zijden zulke grote bomen groeiden dat de trams er onderdoor konden rijden.
De Groot Hertoginnelaan. Een recente foto. Er staan nu net zulke grote bomen, maar die zijn later aangeplant, nadat het middenpad en de bomen die daarop stonden aan het verkeer waren opgeofferd.
Het was vlak na de oorlog en om de hoek was nog een heel huizenblok dat in puin lag.
Mijn ouders hadden een groot huis gehuurd, en daarom hadden zij het onderverhuurd. Wij woonden op de eerste verdieping, behalve de eetkeuken, die lag op de begane grond aan de tuinkant. In het voorkamertje woonde de familie Borstlap, met een klein zoontje, ik geloof Adje. Op de tweede verdieping woonde eerst een bejaard echtpaar, meneer en mevrouw van Zenden, en later een vrouw, Jozien. Op de zolderverdieping woonde twee jonge vrouwen, Thea en Loesje. Door deze manier van wonen kwam je regelmatig huisgenoten tegen op de trap of in de gang. Eigenlijk zoals in Centraal Wonen…
Zou hier een verband zijn?
Gezin
Mijn moeder, Any Jurriaanse, Hansje, was balletdanseres tot een paar jaar na m’n geboorte, daar kan ik me nog een heel klein stukje van herinneren: ik werd te slapen gelegd op een groot bed en in de kamer ernaast werd gedanst. Ze danste bij Lily Green. Later heb ik begrepen dat zij een bekende danseres was. 1)
Met m’n moeder (boos?)
M’n moeder was erg van lachen, en ze moest ook altijd erg lachen als iemand viel, of als ze zelf viel. Ik herinner me dat ze me voor het eerst naar een kleuterschooltje bracht, en dat zaaltje was onder een kerkje geloof ik. In elk geval moest je na binnenkomst een paar treetjes af. Die miste ze in het halfduister en zo maakte ze een smak waarbij ze opeens naast me zat, met de benen vooruit, terwijl ik haar hand nog vast had. Zij helemaal slap van het lachen. Hahaha hahahaha hahaha, enz. Daar stond ik, alle ogen op ons gericht! Mijn entree op de kleuterschool.
Mijn moeder had een schoolvriendin, Ankie Dees, die haar broer was verloren in de oorlog. Die was als soldaat gesneuveld bij de Maasbruggen. Mijn moeder en Ankie hadden toen afgesproken dat als zij een zoon kregen, deze te vernoemen baar de gesneuvelde broer: Philip. En zo kom ik dus aan m’n naam.
Met beertje en Dinky Toy
M’n vader, Richard Pieter Krabbendam, of beter: Rik, was elektrotechnicus, met als hobby fotograferen. Mijn moeder had hem leren kennen bij Fonds Hellebrekers, een fotograaf in Den Haag.
Hij had thuis een ‘hok’, oorspronkelijk de provisiekamer, met een draaibank, gereedschap en apparatuur om foto’s te ontwikkelen en af te drukken. Daar mocht ik wel eens naar kijken. Eerst belichten onder het vergrotingsapparaat en dan ontwikkelen in een bak met vloeistof, waar je de grijstinten langzaam op zag komen. Daarna de bak met fixeer en het droogapparaat.
Hier maakte hij veel voor me: zo had hij voor m’n vijfde verjaardag een step opgeknapt. En een 5 op het achterspatbord geschilderd. Later heeft hij nog ene propeller uit hout gemaakt voor op het stuur. Die ging draaien in de wind.
M’n vader
Er was in die tijd een bestelauto, een ‘Tempo’ die ik heel intrigerend vond. Een auto ‘met één wiel onder z’n tutuut’. Hij heeft toen een speelgoedversie voor me gemaakt van een sigarenblikje, waar hij aan de voorkant een kleine cabine had aan gesoldeerd, waarvan de deurtjes echt open konden.
Tempo: ‘de auto met één wiel onder z’n tutuut’
Toen ik 4 was kreeg ik een zusje. Karianne. Ik weet nog dat ik met m’n oma naar de kliniek ging. We zetten m’n driewieler voor de deur in een fietsgleuf. Niet op slot, maar we oordeelden dat dat wel kon. Later op de dag kreeg ik een blauwe amfibieauto, die echt in het water kon. Komt er een tante naar me toe en die vraagt me glunderend: ‘En wat heb je gekregen?’ En wat zeg ik: ‘Een amfibieauto’. Was ze verbaasd. Ik had ‘Een zusje’ moeten zeggen. Tja, zusjes komen erbij, die krijg je toch niet.
M’n zusje in de kinderwagen, even goed instoppen
Ik had voor haar een paard van suikergoed voor haar bewaard, gekregen met Sinterklaas, dat had ik thuis achter het gordijn gelegd. Uit het zicht, maar af en toe had ik er toch aan gelikt en daar kleefde het een beetje van… Nu zij geboren was, mocht ik het opeten, zij was er nog te klein voor.
Toen ze wat groter was, vertelde ik haar verhaaltjes bij het slapen gaan. We sliepen op dezelfde kamer, over Kabouter ‘Spikkelbaard’. Vaak sliep ze al voordat het uit was!
Met moeder en zusje op de bank
Voor m’n zesde verjaardag heeft m’n vader een stoommachine voor me gebouwd, gesoldeerd, in zijn ‘hok’, maar helaas kon het soldeer werk niet tegen de hitte van de ‘metablokjes’ in het stookhuis, dat bij de eerste actie uit elkaar begon te vallen. Daarna heeft hij een stookhuis van omgezet staal gemaakt.
Later maakte hij nog een boot, een luxe jacht gebouwd met een elektromotor. Dat was toch allemaal niet niks! Al heb ik hem wel een keer van luiheid beticht omdat de bouw naar mijn idee niet genoeg opschoot…
Stoommachine en boot zo’n 65 jaar later
In zijn ‘hok’ speelde hij ook ‘Jan en Piet’ met m’n zusje, toen ze wat groter was, twee werkmannen die iets gingen maken.
Op m’n twaalfde, gaf hij me een windbuks. Hij zat op een schietvereniging en die buks had hij overgenomen van iemand daar. Daarmee gaf hij me ook de verantwoordelijkheid om daar veilig mee om te gaan. Regels als ‘altijd achter de loop blijven’, ‘wachten tot iedereen geschoten heeft voordat je naar de roos gaat kijken’ en ‘nooit op iemand richten, ook al is het wapen ongeladen’.
Met die buks heb ik heel wat geschoten, in de tuin van m’n oma.
Van een vriend van m’n vader kreeg ik op een dag een zweefvliegtuig. Zelfbouw. ‘Voor m’n zoon’ had de vriend in de winkel gezegd, Jonkheer Roël. Of hij, of mijn vader heeft het bouwpakket gebouwd, maar hiermee was m’n hobby om vliegtuigjes te bouwen en ermee te vliegen een feit. Ik ben nog bijna vliegtuigbouw gaan studeren.
Later heb ik (zelf) nog meer vliegtuigjes gebouwd, met rubbermotor zoals dat heette, een stuk elastiek dat je moest opwinden met de propeller, die daardoor, eenmaal losgelaten, snel ging ronddraaien. Een onhandelbare ‘powerboost’ maar ook daarmee heb ik heel wat uren gespeeld in de tuin van m’n grootmoeder. Waarover later meer.
De SE5 bouwdoos
M’n vader had ook een vriend die stukjes schreef artikelen in Autovisie en handboeken voor verschillende automerken. 2) Ik kan me nog herinneren dat ik hem tegenkwam op de Groot Hertoginnenlaan, staande bij een Lelijke Eend. Zoiets had ik nog nooit gezien, terwijl hij enthousiast zei: ‘Dit is de beste auto van de wereld’. Dat maakte een grote indruk op me. De beste auto, daar had ik een heel ander beeld bij… maar ik geloofde hem.
Hij zei ook een keer, tegen m’n vader, dat hij de MG ‘veel geschreeuw maar weinig wol’ vond. Terwijl ik die auto nu juist zo stoer vond. Zo kunnen grote mensen je altijd weer verrassen!
Buiten spelen
Met m’n step heb ik fanatiek mee buiten gespeeld. Met Ed Baars, die ook op de Groot Hertoginnelaan woonde. Zijn vader had een huis vol boeken, een tussenhandel tussen uitgevers en boekhandels. Een andere vriend was Hendrik Kwindt, van de overkant, zijn vader had een boekhandel in antroposofische boeken. Met nog meer kinderen uit de laan speelden we met onze steppen, en verzonnen we steeds andere spelletjes. Soms waren we racewagens, dan weer een luxe auto of een vuilniswagen. Een keer had ik benzinetanks bedacht: een leeg blikje aan je step gebonden, met water gevuld. Onderin zat een klein gaatje, waardoor deze benzinetank langzaam leger werd. Je kon een blokje om rijden, maar het kon ook zijn dat je ‘benzine’ onderweg opraakte en dan kwam je stil te staan. Dan moest je op een andere stepper wachten met extra water, die je als een wegenwacht weer verder kon helpen.
Ik had ook een keer een schoenendoos (zonder de deksel) bovenop een stok getimmerd, waarbij ik de korte zijkanten groen had geschilderd en de lange rood, met het woord ‘stop’ erop. Dit om er zo’n stopbord van te maken dat de politie gebruikte om het verkeer te regelen.
Een vriend van m’n oma, Gijs Kording, journalist, had een scooter gekocht. Mijn vader had daar iets aan gerepareerd, in de gang, in ons huis. En even gestart. Ik was er helemaal vervuld van. Eerst maakte ik van karton en veel plakband een klein modelletje, later bouwde ik m’n step om tot scooter. Een doos ondersteboven op het zitje, en een andere door met de open kant naar achteren tegen het stuur, en zo had ik een scooter waar ik ook m’n voeten ‘binnen’ de carrosserie kon houden. Rijden met de voeten binnenboord en een klepper aan het achterwiel. Heerlijk.
Dan heb ik het nog niet gehad over m’n trapauto. Die was van voor de oorlog en van m’n oom Jan geweest, de broer van m’n moeder. Het was een zware auto, van hout, met metalen spatborden en echte, verende bumpers van staal.
Boven de zogenaamde radiator zat een blauw ovalen plaatje, maar daar stond geen ‘Ford’ op, maar ‘Jan’, de naam van m’n oom.
Op een dag maakte ik er lampen op. Twee aan de voorkant, lege blikjes van de appelstroop, met het dekseltje op de achterkant geplakt, zodat je de stroomdraadjes er niet aan de achterkant uit zag komen. Aan de achterkant had ik een lampje boven het nummerbord gemaakt, in een soort doosje. Het lampje scheen naar beneden, maar ook naar achteren door een rood papiertje. Gecombineerde nummerbordverlichting en achterlicht. Daar reed ik dan vooral mee heen en weer in de gang van het huis, met het ganglicht uit.
Familie van moeders kant
Ik ging naar school toen ik bijna zeven was en in die tijd ging m’n moeder elke middag naar m’n grootmoeder. Die woonde vlak bij Scheveningen, in de van Dorpstraat op nr. 11. Daarom kreeg ik elke dag geld mee voor de tram om van school naar m’n oma te gaan. Iets van 10 haltes misschien wel. Ongelofelijk, zoiets heb ik m’n eigen kinderen nooit laten doen, maar het voelde gewoon.
Na de oorlog had m’n grootmoeder, Annie Jurriaanse, een klein huisje gevonden, oorspronkelijk een tuinmanswoning. Boven aan een heuveltje in de van Dorpstraat, nr 11, in een door de Duitsers afgeschermde zone. Na de oorlog was deze zone door de geallieerden in gebruik, en zij had een toegangspasje gekregen omdat zij voor hun vertaalwerk deed.
De achterkant van het huisje met m’n moeder en m’n tante Darja
Het huisje lag aan de achterkant aan een grote tuin. Eerst had ze daar alleen uitzicht op, want er stond een hek (waar we af en toe doorheen kropen). Maar later kon ze die tuin erbij kopen en toen hadden we vrij toegang tot een duinpan, een heuvel en daarachter weer een stuk grond. Spannend, want het verhaal ging dat daar ook de ingang van een grote hospitaalbunker was geweest, met operatiekamers en al. Die zou met puin uit de oorlog zijn dichtgegooid. Maar toch zijn we een paar keer aan het graven gegaan om de ingang te vinden. We dachten dat die onder het betonnen poortje lag, waardoor je naar het gedeelte van de tuin dat achter de heuvel lag kon gaan.
M’n grootmoeder noemde ik al sinds dat ik klein was ‘Moes’. Ik had een keer opgevangen dat ze door de telefoon ‘Moesje’ zei tegen haar eigen moeder. Die benaming had ik geassocieerd met haarzelf. Maar dit terzijde.
Zij was voor de oorlog getrouwd geweest met Guy de Gelder, filosoof, geïnteresseerd in Russische schrijvers en filosofen en Boeddhisme. Hij was zoon van een rijke havenbaron. 3) Hij verdween niet uit het zicht toen ze opnieuw trouwde. Na de oorlog gaf hij cursussen en ik herinner me dat mijn ouders daar ook heen gingen. 4) Zijn interesse in het Boeddhisme bracht hem in India. Daar inviteerde hij één of meer mensen om bij ons over het Boeddhisme te vertellen. En hij kwam regelmatig op bezoek.
Oom Guy met m’n zusje, daarachter m’n moeder
Na haar huwelijk met Guy trouwde m’n grootmoeder Jan Börger, een dominee uit Gouda. Die preekte in de St Janskerk, en wel zo omstreden dat de mensen niet meer in de kerk pasten en buiten stonden. Zo beweerde hij dat er niet een Christus was geweest, maar drie. En ik heb ook een keer gehoord dat hij beweerde dat God niet bestond. Mensen zeiden wel ‘Het spookt in de Sint Jan’ 5)
Interieur van de St Janskerk. Naar een schilderij van Hendrik van Vliet uit 1662. In deze setting beweren dat God niet bestaat…
Hij werd dan ook met eervol ontslag gestuurd (in 1927) en begon een filosofische school voor zichzelf. Het ‘logos verband’ dat ook na de oorlog nog bestond. Zij gaven in de zestiger jaren een blad uit dat ‘Denk’ heette.
Mijn grootmoeder en hij waren hoopvol over het communisme. Voor de oorlog steunden zij de communistische/anarchistische vrijheidsstrijders die tegen Franco vochten. Ook zij interesseerde zich voor Russische denkers en hun idee was dat de revolutie in Rusland was voorbereid door de filosofische en geestelijk ontwikkeling van het Russische denken.
En zij experimenteerde met vrije liefde. Het huwelijk vond m’n grootmoeder een ‘hondemand’. Zo búrgerlijk! Als ik het goed heb was Apie Prins een van haar vrienden. Een ‘schitterende gek’ zoals zij kon zeggen over bijzondere vrienden.
Het verhaal gaat dat hij in de oorlog, toen er haast niets meer te krijgen was, bij het eten was uitgenodigd. Toen het toetje werd opgediend, chocoladevla, bijna niet te krijgen, een zeldzame traktatie, doopte hij beide handen in de vla, riep ‘Heerlijk chocoladevla!’ en wreef vervolgens het kostelijke gerecht met in z’n gezicht. 6)
Een andere naam die ik me herinner is Eo Beltzer, hij had een boek geschreven ‘Een zekere Jezus van het jaar nul’.
Dat mijn grootmoeder uit een deftige familie kwam blijkt misschien al uit haar eerste huwelijk met de zoon van een havenbaron. Haar vader, ‘opa met het baardje’ oftewel Jan Hendrik Jurriaanse, kwam uit een invloedrijke familie uit Rotterdam en had gehandeld in landbouwmachines: hoe het bedrijf heette weet ik niet, later was naam in elk geval ‘Wynmalen & Hausmann’. Hij scheen voor de oorlog al een hekel aan Duitsers te hebben gehad. Volgens m’n oma hing er een bordje op z’n kantoor: ‘Verboden voor honden en Duitsers’.
Verboden voor honden en Duitsers
Maar aan het bedrijf had hij geen dagtaak. Daardoor had hij tijd om voor z’n plezier meubelen te maken en over de hele wereld vlinders te verzamelen. Tot zijn vlinderverzameling zo groot was geworden, een hele wand van 3 bij 5 meter met schuifladen, dat hij deze schonk aan het Natuurhistorisch Museum in Leiden.
Verder verzamelde hij ook kunst, oa uit Japan en had contact met kunstenaars. Zo tekende Jan Toorop een portret van hem en zijn vrouw, Maria de Blaauw. 7) (Rechts achter de stoel een wiegje, als verwijzing naar m’n grootmoeder die op komst was.)
‘Jan en Marie’ door Jan Toorop 1903, let op het wiegje rechts achter de stoel
Hij had meerdere tekeningen van Toorop en hij kende hem ook persoonlijk. Zo zou hij tegen hem hebben gezegd, toen Toorop katholiek werd: ‘Dat is allemaal om de centen Jan’.
‘Opa met het baardje’ overleed in 1940. Maar zijn vrouw, mijn overgrootmoeder, heb ik nog gekend. Ik was een keer bij haar op bezoek en toen bood ze me een glaasje limonade aan: ‘Zo ventje, wil jij wel een glaasje limonaad?’
Zo ventje!
Vier generaties met m’n moeder, grootmoeder en overgrootmoeder
Dat m’n grootmoeder voor de oorlog geïnteresseerd was in het communisme, kan wel eens te maken hebben met het rijke milieu waarin zij geboren was. En misschien had zij ook iets van het rebelse karakter van haar vader geërfd. Zij vertelde over een keer dat ze een keer in een café een toespraak had gehouden, waarin ze de aanwezigen opriep om op te komen voor hun rechten. 8) Om te laten zien dat het anders kon was zij een pindakaasfabriekje begonnen met haar Jan, en met geestverwanten Jet (journaliste) en Piet van Traa (econoom aan de Leidse Universiteit) 9) Arbeiderszelfbestuur. Het fijne weet ik er niet van, maar het ging failliet. Ze waren misschien toch meer filosofisch dan commercieel ingesteld.
In die tijd woonden Jan en zij aan de Schiekade in Rotterdam, met achter het huis een steegje waar mensen met een minimaal inkomen woonde. Ze stimuleerden mijn moeder om in het steegje te gaan spelen. waar zij nog een vriendin voor het leven aan heeft overgehouden: ‘tante’ Aat. (Nou ja, aan het eind van haar leven was de vriendschap wat bekoeld)
Zo kon mijn moeder zowel plat praten als deftig, met af en toe wat Franse woorden. Het laatste vooral als ze kwaad werd.
In het bombardement van Rotterdam werd hun huis getroffen en daarna zijn ze naar de Groot Hertoginnelaan gegaan in Den Haag. Even, om logistieke verwarring te voorkomen: in hetzelfde huis waar mijn ouders na de oorlog bleven wonen.
Hier hebben ze ik geloof twee onderduikers gehad. Het verhaal gaat dat de Duitsers op een nacht met geweerkolven op de deur bonkten en dat m’n grootvader toen met een ‘knijpkat’, een zaklantaarn waar je in moest knijpen, naar beneden ging. Stom want de Duitsers hadden het licht kunnen zien. Intussen verdwenen de onderduikers achter een schot op de zolder, terwijl m’n moeder met de dekens van hun bedden wapperde om de warmte eruit te waaien., zodat ze niet meer naar ontbrekende bewoners verwezen. Als ik het goed heb begrepen is dit goed afgelopen.
Na de oorlog verhuisde m’n grootmoeder zoals gezegd naar het huisje in de van Dorpstraat, terwijl m’n grootvader, samen met z’n nieuwe vrouw, Sita, en z’n nieuwe zoon Jan, verhuisde naar de Celebesstraat, alwaar hij zijn denkwerk en cursussen voortzette.
Jan Börger geeft cursus (zo te zien krijgt hij hier een verbazingwekkende vraag)
Filosofie werd in mijn ouderlijk huis hoog aangeslagen. Ik herinner me dat ik een keer, als vijf- of zesjarige, had bedacht dat het woord ‘natuurlijk’ betekende dat iets goed was, omdat dingen in de natuur ook goed gingen. Mijn ouders zouden dat aan m’n grootvader vertellen.
M’n grootvader werd trouwens ook wel de ‘Ouwe Jan’ genoemd. Omdat de zoon die hij met Sita had Jan heette, en ten tweede bovendien ook omdat de zoon die hij met m’n grootmoeder had Jan heette, of Jan Hendrik. Een broer dus van m’n moeder. Deze Jan was tekenaar. Hij kwam regelmatig bij m’n grootmoeder langs om z’n nieuwe tekeningen te laten zien. Hij schudde dan bedachtzaam de rol uit zijn tekenkoker. Hij tekende voornamelijk vrouwelijk naakt, het liefst in de nachtelijke uren, die hij kosmisch vond. Daarbij liet hij zich graag voorlezen door z’n vriendin Heleen. Russische literatuur.
En hij had hij een spectaculaire hobby, hij deed aan paalvliegen. Maak een parachute vast aan een paal, en je kunt opstijgen als een vlieger. Gevaarlijk!
Jan in zijn atelier in de Lisstraat in Rotterdam
Jan hield van ook van filosoferen, en deed het liefst sterke uitspraken. En van de dingen die hij gebruikte zag hij ook het liefst dat zij sterk waren, en eeuwig meegingen, dat zij van ‘ijzerhout’ waren. Hij maakte zelf pistolen, voorladers, want die vielen buiten de wapenwet. Met een vriend, Cantius Geysel, een klassiek geschoolde zanger10) schoot hij in de kelder, en ze hielden vriendschappelijke zwaardgevechten… (als ik het goed begrepen heb). Zij gingen ook samen met vakantie, op de brommer naar Zuid Frankrijk, zonder tent. Ze hadden wel elk een hangmat en een zeiltje. De hangmat hingen ze dan tussen twee bomen, of tussen twee palen achter een reclamebord. Erboven spande ze een touw, daaroverheen ging het zeiltje en dan konden ze overnachten. Cantius was een bijzonder mens, hij stond een keer bij de slager op z’n beurt te wachten en toen hadden andere wachtende klanten het over hygiëne. En toen schijnt hij gezegd te hebben: ‘Ik ben heel hygiënisch, ik was m’n anus twee keer per week, twee vingerkootjes diep’.
Hiermee komen we op het soort subcultuurtje in de familie van m’n grootmoeder. Het was een soort sport om in bloemrijke doch choquerende taal te gebruiken. Je mocht hier zelf creatief in zijn. Zo kon m’n grootmoeder zeggen als ze iets doms had gedaan: ‘Wat ben ik toch een koeielul’. M’n grootmoeder dus. Ze kon ook een man die wat opdringerig was ‘pikstaanderig’ noemen. En m’n moeder kon iemand iets deed wat haar niet beviel, betitelen als een ‘lollige sok met stront’. Als het allemaal niet meezat kon ze ook zeggen ‘Ik krijg er een hondekop van’. Maar ze kon ook heel vertederd zijn door zomaar iemand op straat.
Wie daar echt een ster in was, dat is hun derde kind, Darja (Russisch (!) voor duifje) die we al even zagen op de foto van het huisje, naast m’n moeder. Zij werd zangeres en zong later in het groot en klein omroepkoor. Toen ik klein was zat ze nog op het conservatorium. Zo demonstreerde ze een keer in het duinpannetje achter het huis van m’n grootmoeder hoe je op het toneel, in een opera, dood moest vallen.
Darja was (en is, nu ik dit schrijf is ze nog in leven) een ster in beeldende doch sterke taal. We waren een keer aan het badmintonnen in het eerder genoemde duinpannetje bij m’n grootmoeder toen iemand het jonge appelboompje dat daar stond raakte met de racket, waarop er een paar blaadjes afvlogen. Zegt ze: ‘ach zieltje, wat sta je daar nu nakend’. Maar ze kon zich veel straffer uitdrukken. Zo kan ze ook zeggen ‘Brand je voering niet’ bij hete thee. Of : ‘Je zal je reuzels moeten opvreten’ als je geduld moet hebben.
Toen ze jong was kon ze feilloos data onthouden. En als je zei; ‘ 23 augustus 1954’, dan zei ze bijvoorbeeld: ‘Oh, dat was op een woensdag’. Ongelofelijk, maar ik denk dat ze een beetje iets had in de richting van het spectrum van Asperger. Ze heeft haar hele leven moeite gehad en gedaan zich aan te passen.
Met haar ging ik elk jaar naar een film. Ik herinner me nog ‘stad op stelten’ van de dikke en de dunne en een film die eindigde met Hi Lilly Hi Lilly Hello…
Mijn grootmoeder had een broer, Jan E. Jurriaanse, die wij Janjurri noemden. (waarbij ik hem ook wel Janhurry noemde omdat hij altijd zo’n haast had). Deze broer was in de voetsporen van zijn vader getreden, en werd directeur bij Wynmalen & Hausmann.
Oom ‘Janjurri’ op mijn 9-de verjaardag, met mijn zusje op schoot.
Ik heb net een paar Dinky Toys gekregen!
Hij was altijd druk, en heel enthousiast. Als hij op bezoek kwam bij m’n grootmoeder, dan riep hij vanaf het tuinhekje al ‘Nee maar, wat gezellig!’. Hij was altijd heel aardig en ik maakte af en toe een uitstapje met hem. Soms in een Jaguar (zo’n grote, type MX-IX) of in zijn open Renault Floride. Zo bezochten we het luchtlandingsmuseum ergens op de Veluwe (?) en het automuseum toen dat nog in Driebergen gevestigd was. 11)
We verbleven ook regelmatig, in de vakantie, in de tot vakantiehuisje omgebouwde varkensstal, achterin de (immense) tuin die behoorde tot de villa ‘de Hertenkop’, Buurtweg 42, in Leersum, waar hij met zijn vrouw woonde, tante Han, geboren Steenkamp. Zij was hofdame op Soestdijk.
Tante Han
Zij was heel geestig en als we in het vakantiehuisje verbleven kwam ze vaak even langs. Vaak deed ze dan iets geks, een toneelstukje. Ze had eigenlijk actrice willen worden, maar zoiets deed je niet in haar familie. Niet deftig genoeg.
Janjurri woonde trouwens ook een deel van de week in Rotterdam, op een flatje in de Soetensteeg. Niet dat ze problemen hadden, maar hij wilde graag ook op zichzelf zijn.
Familie van vaders kant
De ouders van m’n vader woonden in Santpoort. Daar gingen we af en toe naartoe met de trein. Vandaar dat ik ze opa en oma van de trein noemde. Van hun kreeg ik de zuiger die m’n vader in de stoommachine verwerkte, die hij maakte voor m’n zesde verjaardag. Toen ik acht werd kreeg ik zelfs een elektrische trein van ze. Een rondje met een klein locomotiefje en drie wagentjes. Elke volgende verjaardag vroeg ik daar iets bij en zo had ik toen ik een jaar of 15 was een prachtige trein, met elektrische wissels, allerlei wagens en twee locomotieven. Aangevuld met een station met perrons, huisjes, poppetjes en kleine autootjes. Dit herinnert me aan Ollie. Zij had twee zonen, een tweeling, Herbert en Dik, en die hadden een prachtige trein. Ademloos mocht ik kijken naar hoe ze ermee reden.
En dan nog iets: Jet en Piet van Traa waren een keer bij ons op bezoek, nog op de Groot Hertoginnelaan en ze hadden hun zoon, Maarten, meegenomen. Hij was trainspotter, al op jonge leeftijd. Hij had een schriftje met treintijden en types. Wij speelden met mijn trein en toen stelde hij voor om een brugstuk als station te gebruiken. Laat ik het zo zeggen, hij had meer fantasie dan ik.
Maar terug naar opa en oma van de trein. Als we daar op bezoek gingen, ik neem aan op verjaarsvisite, dan waren daar ook zijn dochter, tante Bep, zuster van m’n vader, en haar man Lex. Deze laatste racete in de formule 500 op Zandvoort. Daardoor kwam m’n vader ook regelmatig op het circuit, waar hij racewagens fotografeerde. Vroeger had ik een paar van die foto’s maar die zijn kwijtgeraakt. Ik herinner me een foto waarop Lex en zijn vriend Hutchinson elk aan een kant een sportwagen inhalen. Hieronder een foto van internet waarop Lex te zien is. Niet in een Cooper, maar in een daarop gebaseerde eigenbouw, een ‘Beels 500’! 12)
Toen begreep ik ook dat hij ‘Heer van Heemstede’ was.
Wat Lex deed, en het feit dat m’n vader Han Bouvy kende, de autojournalist, samen met het fotograferen van raceauto’s door m’n vader, maakt dat auto’s en het circuit in Zandvoort een behoorlijk grote rol speelden toen ik klein was. Dat we met de steppen raceauto speelden komt niet uit de lucht vallen. Ik heb nog een keer een zelf georganiseerde race gewonnen, maar ik verklaarde toen dat ik ‘buiten mededinging’ meereed. Een term die ik kende van Lex, die bij sportwagenraces ook buiten mededinging meereed. Omdat zijn kleine racewagentje veel sneller was dan de veel zwaardere sportwagens. 12)
Middelbare school tijd
Aan het eind van de lagere school had ik het steppen en m’n trapauto achter me gelaten, en m’n interesse betrof nu m’n trein, vliegtuigjes bouwen en vliegen, raceautootjes van Dinky Toys, schieten met m’n windbuks, en tekenen, vaak uitgewerkt in aquarel.
Winkelstraat bij avond en regenachtig weer. Een tekening die ik bij lamplicht maakte en die er bij lamplicht ook sfeervoller uitziet dan overdag.
In de laatste klas van de lagere school was hier nog een interesse bijgekomen: oorlog. Ik sloot vriendschap met Karel van Zanten en hij had legervoertuigen, tanks en kanonnen van Dinky Toys. Wat later gingen we over op het bouwen van militaire modellen van plastic bouwdozen van Revell. Met hem speelde ik veldslagen, ook weer in de tuin bij m’n grootmoeder, waar ik ook met vliegtuigjes speelde en schoot met m’n buks. Een ideale tuin, zoals die beschermd lag in een duinpan.
Veel interesses, maar er kwam een schaduw overheen te hangen toen mijn moeder weg ging bij m’n vader. We trokken in bij m’n grootmoeder.
Na een tijdje mochten mijn zusje en ik m’n vader weer zien, maar het was natuurlijk toch anders. Een beetje op bezoek zijn toch, vooral in het begin. Dit was wel de tijd dat hij me groot genoeg vond om mee te gaan naar een race in Zandvoort. Toen ik klein was wilde hij me niet meenemen want, zo zei hij: het is niet leuk als er wat gebeurt. Maar in 1960 mocht ik mee naar de Grand Prix in Zandvoort, met onder andere m’n vader en Han Bouvy.
In die tijd mocht ik ook een keer met zijn pistool schieten.
Toen ik een keer iets bij hem op kwam halen, vertelde m’n vader me dat hij nog maar een jaar te leven had. Leukemie. Ik weet nog dat ik hem niet kon geloven. Een hele tijd ging het nog redelijk met hem. Hij ging slechter lopen, en belande uiteindelijk in het ziekenhuis.
’s Ochtend s op weg naar school, met Marcelline, reden we langs het ziekenhuis en dan zwaaide ik naar hem. ’s Avonds na het eten ging ik dan nog even bij hem langs. Tot ik niet meer bij hem mocht komen omdat het te slecht ging en vlak daarna was het gebeurd. 42 jaar. Ook een klap voor zijn vader, mijn opa van de trein. Die had een paar jaar eerder ook al z’n vrouw verloren.
Mijn moeder kreeg een relatie met Hans de Heer (Eigenlijk Tallechines de Heer) Ze kende hem nog van vroeger toen hij haar begeleidde als zij danste. Na een tijdje verhuisden we uit het huisje van m’n grootmoeder naar een portieketageflat bij Kijkduin, op de Lobelialaan 104.
Daar studeerde Hans elke avond wel een uur of langer klassieke muziek op de vleugel. Zo heb ik spelenderwijs heel wat cultuur opgedaan.
Nieuwe vriendjes op straat, Peter van Maaren, en de eerste onhandige interesse in meisjes. Met een van hen, Marcelline de Iongh, fietste ik elke morgen naar school, dat wil zeggen zij ging naar een andere school, verder weg, dus ik fietste een heel eind mee, waarbij ik afzwaaide bij het huisje van m’n grootmoeder dat op de route lag. Dan had ik nog tijd om elke ochtend nog een kwartiertje met m’n grootmoeder te kletsen.
Hans de Heer bracht heel wat mee: hij kon geweldig piano spelen (afgestudeerd aan het conservatorium) en hij componeerde, in die tijd voor fluit en gitaar. Hij had wis- en natuurkunde gestudeerd, dus hij was een van de mensen die Einstein begreep. En hij hield van filosoferen. Hij stond op goede voet met de ‘Ouwe Jan’, van wie hij af en toe dingen aanhaalde.
Toen we in het nieuwe huis woonden begon ik ook gedachten op te schrijven in een schriftje. Doordat ik met de ‘Revell’ legers speelde, met Karel, vroeg ik me af hoe dat nou zat met oorlog. Het fascineerde me, maar ik snapte ook wel wat een zinloze ellende het was. Dus schreef ik erover. Ik herinner me het eerste stukje in het schrift, in blauwe ballpoint, getiteld ‘wat is en hoe komt oorlog’. Dat probleem wilde ik graag eens even oplossen op een paar schriftblaadjes.
M’n zusje was trouwens ongelukkig in die tijd. Misschien kwam het door de scheiding, maar misschien ook lag het in haar karakter. Ze was heel vaak verdrietig en boos, kwam huilend uit school, en sloeg dan met haar tas tegen de spijlen van de portiektrap. Mijn moeder werd er wanhopig van. Meid, wat is er nou toch? Ze bleef het vragen. Maar m’n zus bleef onbereikbaar.
In het huishouden van m’n grootvader, de ‘Ouwe Jan’, ging het ook niet goed. Z’n vrouw Sita kreeg kanker en stierf. Kort daarna werd hij zelf ziek. Iets mis met de longen. Hij ging steeds verder achteruit en vlak voordat hij stierf ging hij rechtop zitten, zei ‘godverdomme’ en gaf de geest.
Hij en Sita hadden na hun zoon Jan (Jan van Sita) nog een zoon gekregen, Anton. Een wat nerveuze knul. M’n oom, maar ook jonger dan ik, wat ik wel mooi vond. Maar kort nadat z’n beide ouders waren overleden pleegde hij zelfmoord. Ik was eerder verbaasd dan verdrietig.
Bij m’n oma
De ‘Ouwe Jan’, Jan Hendrik en Darja zagen we regelmatig bij m’n grootmoeder. De laatste woonde er zelfs een tijd bij haar in huis. Maar er waren meer bezoekers, zoals Wim Hussem, een bekende schilder in Den Haag. Ooit een vriendje van haar. Hij had een karakteristieke, abstracte manier van schilderen en was een vaste bezoeker van kunstenaarscafé de Posthoorn.
Wim Hussem in de zon achter het huisje van m’n grootmoeder en het schilderij van Hussem dat bij ons in huis hing
Een andere bezoeker was Jan van Straaten. Paardentekenaar en ook bezoeker van de cursussen van m’n grootvader. Met hem kon je filosoferen, bijvoorbeeld over de vraag wat de waarde was van abstracte schilderkunst. Hij had een mooie stervende hond geschilderd, abstract, die hing bij m’n grootmoeder aan de muur, maar hij tekende vooral paarden, ‘naar de natuur’ zoals dat heet. Hij had bij de Huzaren gezeten en was erg geïnteresseerd in paarden.
Ik zocht hem een paar keer op in Gouda, op de brommer, om m’n eigen paardentekeningen te laten zien. Ik zat op paardrijden en zodoende, en ik hield van tekenen en aquareleren. Naar aanleiding van het probleem van de beenstanden in de galop gaf hij me onderstaande tekening mee. Maar we praatten over nog veel meer. Over dressuur, z’n tijd bij de huzaren, seksualiteit, de realiteit… (gaat niet in berekening op).
Trouwens m’n oom de tekenaar, Jan, had een uitgesproken mening over abstracte schilderkunst. Hij zei: ‘Honger, dat kan je toch niet denken zonder mens, dat kan je dan toch ook niet schilderen zonder een mens af te beelden!’.
Ook de ‘Ouwe Jan’ kwam nog regelmatig langs.
Dan was er nog Ollie, de vrouw met Duis accent, die voor de oorlog huishoudster bij m’n oma was geweest. Een schatje. Zij was haar man, Dik, kwijtgeraakt aan Annie Schmidt. Zij kregen een zoon die overigens ook Philip heette. Er was een link tussen mijn grootmoeder en Annie Schmidt.
Tot de vaste bezoekers hoorde ook Hans de Heer. Hij en m’n moeder hebben elkaar eigenlijk bij m’n grootmoeder ‘gevonden’. En later kwam daar ook Koos Tigges bij, een bekende gitarist en een vriend van Hans, die dan wel eens gitaar speelde. Mooi!
Er waren meer vaste bezoekers, maar daar herinner ik me niet genoeg meer van om er echt iets over te vertellen. Het was in elk geval altijd druk en geanimeerd bij m’n grootmoeder. Met heel wat sherry en oude jenever.
Hans kende ook Theo Dellen, gitaarbouwer, hij kwam misschien wat later beeld in ons nieuwe huis bij Kijkduin, met Rita, z’n vriendin. Altijd met humor. Als hij met z’n vriendin bij ons op bezoek kwam, op de tweede verdieping, en z’n vriendin begroette Hans met de gebruikelijke drie kusjes op de wang, dan riep hij van beneden ‘al goed, al goed!’ Mij noemde hij een geep, een lange vissoort. Hij kon goed opschieten met Hans de Heer, mijn tweede vader dus. Als ze iets heel bijzonder vonden, dan zeiden ze ‘Wat wou je weten’.
Studeren
Na de middelbare school ging ik in Delft ‘Bouwkunde’ studeren op de TH (nu TU), richting ‘Architectuur’. Bijna was het ‘Vliegtuigbouw’ (nu Lucht- en Ruimtevaarttechniek) geworden omdat het bouwen en vliegen met vliegtuigjes me ook erg interesseerde, maar op tijd realiseerde ik me dat Architectuur iets met techniek, kunst en filosofie te maken had. Een mooie combi, terwijl vliegtuigen ontwerpen misschien wel vooral rekenwerk zou zijn.
Met dank aan de ooievaar…
1) https://www.nrc.nl/nieuws/1996/09/16/harde-danswereld-voor-lily-green-7324237-a160983
2) https://www.amt.nl/techniek/artikel/2018/04/techniek-van-toen-auto-zonder-wielen-1958-10159040
3) https://rotterdamwoont.nl/neighbourhoods/view/4/Heijplaat
4) Neergelegd in ‘Wijsgerige studiën’ uit 1950. (Staat in m’n boekenkast)
5) ‘Het spookt in de Sint Jan’ Redactie Wim de Lobel, uitgeverij Jan Börger-Bibliotheek, ISBN 90-76033-01-03 (Staat in m’n boekenkast)
6) https://nl.wikipedia.org/wiki/Adriaan_Pieter_Prins
7) Hij tekende later ook een portret van m’n grootmoeder als baby: https://useum.org/artwork/Portret-van-vijf-maanden-oude-baby-Annie-Jurriaanse-Jan-Toorop-1903
8) Later begreep ik dat zij was geïnspireerd door de ‘Moskouse Amazones’, vrouwen uit de hogere kringen die in fabrieken gingen werken, zich onder de arbeiders begaven en deze opriepen voor hun rechten op te komen. Zie ‘De vrouw in Sowjet Rusland’ door Fanina W Halle, vertaald door Titia Jelgersma, 1933. Pag. 66 (Staat in m’n boekenkast)
9) http://www.leiden4045.nl/traa-van-der-burg/
10) http://getuigenverhalen.nl/interview/interview-04-cantius-geysel
11) Hij heeft de stichting ‘Volkskracht in het leven geroepen ter ondersteuning van Rotterdamse kunstenaars. Later zou uit zijn erfenis de renovatie van de kleine zaal van de Doelen worden bekostigd, de zaal die daarom ‘Jurriaanse zaal’ is genoemd. https://volkskracht.nl/getattachment/Stichtingen/J-E-Jurriaanse-Stichting/Jurriaanse-Stichting-boekje.pdf
12) Zie: http://500race.org/people/lex-beels/ (de foto van Lex met zijn auto in de woon kamer heb ik doorgegeven aan de auteur van dit artikel)
FK juli 2019 Aangeviuld in januari 2022 (PS Helaas kon ik niet meer van iedereen foto’s vinden uit de juiste periode. Excuses daarvoor)