Toen ik op de middelbare school zat vond ik thuis in de boekenkast een boek ‘De Blauwe Draak’ 1) dat ging over taoïsme en zen. Een boek dat (uit het Deens!) was vertaald door Dra M. de Gelder-Jansen (Zie ik nu, ik denk dat zij de vrouw was van Guy de Gelder, de eerste man van mijn grootmoeder Johanna Frederica (Annie) Jurriaanse, maar dit terzijde)
Wat me aansprak was de nadruk op de directe beleving, de spontaniteit. Geen interpretaties van de ervaring om uit te vinden wat echt was en wat ‘subjectief’ was. Of pogingen om onze ervaringen te verklaren of te beredeneren. Doorbreek de keten van oorzaak en gevolg, ga uit van je directe, spontane ervaring. Laat die ontstaan uit het ‘niets’! Sta daarvoor open! Dat was ook de weg naar dichterlijkheid of creativiteit. Dat was even wennen, maar die spontaniteit en creativiteit spraken me aan omdat ik het idee had dat openheid belangrijk was en dat gehoorzaamheid aan redeneringen je spontaniteit en creativiteit in de weg stond. En daarmee je authentieke ervaring, je besef echt te leven.
Maar hoe zat het nou met het ‘niets’?
Later wilde ik meer weten over zen, en toen raadde Guy de Gelder, (we hadden nog contact met hem) me aan om ‘De tuinen van zen’ van Bert Schierbeek te lezen. 2) Ook in dit boek lag de nadruk op spontaniteit, terwijl het ’voorstellende denken’ werd ontraden. Als we uitgingen van wat we al wisten, wat we ons al konden voorstellen, sloten we onszelf af van onze echte ervaring, en daarmee van ons echte leven. En ook hier werd verwezen naar het ‘niets’, of de ‘leegte’, door Schierbeek omschreven als het ‘vormend vacuüm’. De geheimzinnige bron van onze ervaringen.
Toen ik ging studeren kreeg ik uit de erfenis van de grootvader van m’n vriend Karel van Zanten een bureautje met uitklapbare schrijfmachine. Een exemplaar uit 1916. Hiermee begon ik een soort dagboek, niet om op te schrijven wat ik zoal deed door de weken heen, maar om door middel van ‘aantekeningen’ m’n gedachten onder woorden te brengen en uit te werken. (Wat ik nu nog steeds doe, maar dan op de computer)
En zo schreef ik een keer op:
Iets is
Iets is, is iets
iets is is iets, is iets
Enz.
Ik liet het lezen aan Cecile van Wesemael, (de vriendin van een van de studenten met wie ik samenwoonde op een vierkamer unit) en ze waarschuwde me, zo kun je gek worden.
Wat was het probleem hier? Als je iets ervaart, als je je van iets bewust bent, als ‘iets is’, dan ontstaat dat dus uit het ‘niets’.
Als je daarop terugkijkt en je constateert ‘iets is’, dan objectiveer je zowel wat je ziet als het ‘niets’. Maar heb je daarmee het ‘niets’ niet tot object gemaakt?
Met andere woorden, als je het over het ‘niets’ hebt, doe je dan niet, per ongeluk, het speciale karakter ervan teniet, nu zou ik zeggen het metafysische karkater. Dan heb je het dan niet gewoon over ‘niks’. Dit kan de reden zijn dat zen meesters vaak antwoord geven door te zwijgen, of te wijzen. En dat Ludwig Wittgenstein ons aanraadt te zwijgen over waar we niet over kunnen praten.
Ik zat ermee, tot ik op een avond naar huis fietste en me bedacht: als je iets kwijt bent, en je spreekt dat uit, dan wil dat niet zeggen dat je het daarmee opeens terug hebt. Je hebt nog steeds ‘niets’, ook als je dat uitspreekt.
Het gaat hier weliswaar om een fysisch ‘niets’, maar als metafoor werkte het wel: ik kwam tot de conclusie dat het benoemen van het metafysische ‘niets’ niet hoefde te betekenen dat je de betekenis reduceerde tot de fysische betekenis.
Dit is wel een gevaar dat op de loer ligt, en dat wordt wel wordt opgelost door metafysische ‘zaken’ ter sprake te brengen door met een holle stem te gaan praten, of aanhalingstekens in de lucht tekenen. En in teksten gebruik maken, ook van aanhalingstekens, en van hoofdletters.
Van Heidegger weet ik dat hij zich ook heeft uitgelaten over dit probleem, waarbij hij heeft gepleit voor een modificatie van de taal om met dit probleem om te gaan.
Nu Heidegger ter sprake is gekomen, in zijn filosofie komt ook het ‘Niets’ voor en net als zenmeesters heeft hij zich ook uitgesproken tegen het ‘voorstellende’ denken. Nu meen ik ooit gelezen te hebben dat hij in zijn begintijd contact had met iemand die thuis was in de oosterse filosofie, in taoïsme en zen. Ik vraag het Chat-GPT. Nee, volgens GPT had hij wel in de dertiger jaren, maar niet in het begin, contact met Japanse denkers en zo met Taoïsme en Zen. Toch zou het me niet verbazen als hij vanaf het begin van zijn filosoferen geïnspireerd is geweest door deze Oosterse denkbeelden! Daar zullen in die tijd toch ook boeken over geschreven zijn…
Ik heb trouwens niet steeds zorgen gehad over hoe je het ‘niets’ kon begrijpen en ter sprake brengen. Ik aarzelde: er waren ook momenten dat ik dacht dat de ervaring te verklaren zou zijn uit fysische oorzaken. De werking van de hersenen. Totdat ik me realiseerde dat je de ervaring niet kon verklaren door uit te gaan van stroompjes en chemische omzettingen in de hersenen, omdat dit ervaringen waren die deel uitmaakten van wat er verklaard moest worden. Waardoor je kon zeggen, moest zeggen, dat de ervaring uit ‘niets’ te verklaren was. En zo kreeg dit geheimzinnige ’niets’ een vaste plek in hoe ik dacht over de oorsprong van de ervaring, of, aangezien onze ervaring bewust is, van het bewustzijn.
Maar toen ik in “Bewustzijn… verdorie nogaantoe’ uitging van kenbeelden realiseerde ik me dat dit net even te snel was geweest; ik had er niet aan gedacht dat kenbeelden in de grond van de zaak niet bewust waren, dat daar een homunculus bij vereist was, die zorgde dat wij ons van de beelden bewust werden. Een concept dat overigens niet werkte omdat onbegrijpelijk bleek hoe deze homunculus zich de beelden bewust werd om ‘ons’ erover te vertellen… Maar hoe zat dat dan bij de ervaring die gerelateerd was aan het ‘niets’? Hoe werden we ons daarvan bewust? Al schrijvende realiseerde ik me toen, dat ‘ik’ die als ‘niets’ de wereld onderscheidde van mijzelf, dus aanwezig was aan mijn ervaring, waarmee de ervaring als bewust kon worden begrepen.
Toch heb ik ook een keer, misschien was dat wel de eerste keer, met het helder maken van de betekenis van het ‘niets’ in één keer de ‘bewuste ervaring’ gegrondvest. (zonder eerst langs kenbeelden en een daarop gebaseerde ‘ervaring’ te komen, en daarmee langs de homunculus) Door, als ik me goed herinner, een weg te volgen waarbij bewustzijn meteen al expliciet gegeven was, een weg die gebaseerd was op de uitspraak van Husserl dat bewustzijn altijd bewustzijn van ‘iets’ is.
Hierbij ging ik in op de vraag of je ‘bewustzijn’ zou kunnen verklaren uit de werking van materie. (Lees: de hersenen) Sommige neurowetenschappers dachten dat dit een kwestie van tijd was. Met Husserl in gedachten kon ik deze vraag als volgt herformuleren: ‘Kun je bewustzijn (van iets) verklaren vanuit (bewustzijn van) iets? Duidelijk een tautologie waaruit ‘niets’ tevoorschijn kwam als ‘bron’ of ‘oorzaak’, en wel van de bewuste ervaring.
Een nadeel van deze snelle benadering is dat je de link met de neurowetenschappen mist, waar ‘ervaringen’ worden onderzocht als beelden. (Waarbij zij stuiten op de ‘explanatory gap’: de onmogelijkheid te verklaren hoe de ervaring van ‘rood’ volgt uit een elektrisch stroompje in de hersenen en waarbij ook onduidelijk blijft hoe wij ons van die ervaringen bewust zijn)
Dan het laatste nieuws: mijn vriend Frans Romeijn wees me erop dat je, als je naar je ‘ik’ kijkt, naar jezelf als ‘niets’, dat je dan geen beeld krijgt. In ‘Niets is echt moeilijk’ heb ik toen de vergelijking met een zaklamp gebruikt: je ziet het licht op de omgeving maar ziet de lamp zelf niet. Een indirekte waarneming.
Flip Krabbendam Augustus 2025
- Aage Marcus, ‘De blauwe draak’, H.E. Stenfert Kroese’s Uitgevers-maatschappij N.V. Leiden MCMXLIX (1949)
- Bert Schierbeek, ‘De tuinen van zen’, Uitgeverij de bezige Bij, Amsterdam, 1964.