Modernisme Postmodernisme Existentialisme


Modernistische en Postmodernistische vormgeving

in een existentialistisch perspectief

 
 

Doelgericht in bad zitten

Lange tijd was er maar één keus: men was modern. Wie niet modern was, was automatisch ouderwets, en dat was iets voor ouderen die niet meer mee konden komen. Achterlijk. Maar wie modern wilde zijn, moest zich aan bepaalde regels houden. Modern hield in: redelijk, logisch, efficiënt, handelend, doelgericht, op zoek naar het nieuwe, dat soort dingen. En modern wonen hield in: functioneel eten, zitten en slapen en doelgericht in bad zitten. In een licht en abstract gevormd interieur met transparante meubelen en wanden die geen massa leken te hebben.

 

 
 Interieur van ‘Maison Arpel’ uit de film ‘Mon Oncle’ van Jaques Tati

 

Wegdromen in bad

Sommigen vonden het moderne leven wel wat kaal. Maar wat was het alternatief? Meedoen met je grootouders! Tot Charles Jencks een nieuwe term bedacht. Een term waardoor modern achterhaald leek: postmodern. Wie bezwaren had tegen het moderne leven kon zich er nu vanaf keren zonder direct achterlijk te zijn. Nu golden er andere regels. Postmodern hield in: beleven, gevoelens de kans geven, dingen zomaar doen, fantaseren, oog hebben voor sprookjes, kijken naar het verleden.
Decoraties, vormgeving uit verre streken of lang vervlogen tijden, alles was toegestaan. Evenals onfunctioneel eten, zitten en slapen en wegdromen in bad. In een uitheemse sfeer naar keuze of desnoods onder een timpaan  dat voorzien was van een  luipaardmotief en
 

Wegdromen in een uitheemse sfeer naar keuze

 

een lijst van neonlicht. Redelijkheid, het hoofd koel houden en doelgerichtheid waren achterhaald, wie postmodern was volgde zijn gevoel, liet zich in met illusies en hield van Disneyland, computerspelletjes en virtual reality.  
 

Hyperrealiteit

Dit is nu al weer enige tijd geleden en het begint te vervelen, leeg te worden. Volgens de postmoderne filosoof Baudrillard is dit ook waar het postmodernisme op uit moet draaien. Een situatie waarin alles zijn betekenis, zijn zin verliest. Deze lege wereld noemt hij de hyperrealiteit. Zelf blijft hij realist: dit is een historische ontwikkeling en het heeft geen zin om er aan te willen ontsnappen. Maar heeft het dan wel zin om er langzaam in op te lossen?

 

Existentialisme en een emancipatoir modernisme

Als reactie op de postmoderne leegte is er de laatste jaren een behoefte ontstaan aan authenticiteit. En daarmee komt ook een filosofische stroming die daar de nadruk op legde weer in de belangstelling: het existentialisme. Deze stroming bloeide rond de tweede wereldoorlog en was een reactie op het moderne maatschappij waar de nadruk werd gelegd op de rede, de logica het doelgerichte en de techniek. In deze maatschappij  ging men zich een radertje voelen in een systeem. Een radertje dat meedraaide, zonder daar zelf voor te kiezen. De moderne maatschappij had een technocratisch karakter gekregen.
 

 
Arbeiders in de ondergrondse wereld van de film ‘Metropolis’ van Fritz Lang, 1927  
 

 
De existentialistische filosoof Jean-Paul Sartre deed een poging om de authenticiteit terug te brengen in de handeling. Hij legde de nadruk op de authentieke betrokkenheid van de mens op zijn situatie, het zogenaamde engagement, op grond waarvan hij als ‘actor’ kan optreden, als iemand die in vrijheid kan kiezen hoe hij die situatie zal ingrijpen.  

 

Existentialisme en een emancipatoir postmodernisme

Met het terugbrengen van de actor zijn we er nog niet, want hiermee beperken we ons tot de wereld van de functionaliteit. En hier ligt de betekenis van het postmodernisme waar de nadruk wordt gelegd op de ‘beleving’ of de ‘belevenis’, ook dat is iets dat velen gemist hebben in het eenzijdig op de functionaliteit gerichte moderne maatschappij. Het postmodernisme voorziet dus in een belangrijke behoefte. Maar ook hier gaat er iets mis. Ook hier ontstaat de behoefte aan authenticiteit. Niet meer als reactie op de technocratie maar als reactie op de hyperrealiteit.
 

De leegte in een foto gevangen, Baudrillard, 1987
 

 
Op dit punt kunnen we te rade gaan bij een andere existentialistische filosoof, bij Martin Heidegger. Een authentieke houding betekent voor Heidegger een dichterlijke houding, waarbij de mens als subject probeert de wereld zonder doel, zonder vooringenomenheid, te ervaren of  te ‘laten zijn’.
We zien hier een omkering: het gaat nu niet om een actieve actor die inwerkt op de wereld, het gaat nu om een receptieve houding waarbij de mens de wereld op zich laat inwerken.  

 

Handvatten en geen relativisme

In een geëmancipeerde variant van de moderne wereld gaat het om de actor die vanuit een authentiek engagement in de situatie wil kunnen ingrijpen. Een modernistisch vormgegeven omgeving is dan niet meer alleen ‘functioneel’ in de zin dat bewoners erin meedraaien als radertjes in een grote machine, in de geëmancipeerde versie van een modernistisch vormgegeven omgeving gaat het ook om de actor, en om aangrijpingspunten die de actor in staat stellen om de omgeving aan te pakken, hier zijn ook ‘handvatten’ vereist.
 
In het postmodernisme gaat het meer om de ‘beleving’ of de ’belevenis’. In de postmodernistische architectuur ligt op het moment de nadruk op de illusie. Dit letterlijk fantastische perspectief is tegelijkertijd het zwakke punt van deze architectuur. Satisfaction gaat hier over in satisfiction. Een vormgeving die gebaseerd is op de geëmancipeerde versie van de postmoderne houding zouden bewoners en gebruikers moeten uitnodigen om de omgeving onvooringenomen, authentiek en dichterlijk te ‘laten zijn’ in het besef dat de wereld net zo echt is, net zo truthful, als de betrokkenheid erop. Met andere woorden: om te kunnen spreken van een geëmancipeerde  postmodernistische architectuur zou deze zichzelf niet stelselmatig moeten relativeren door te refereren aan pretparken of door te suggereren dat hetgeen je ziet ironisch bedoeld is en voor een goed verstaander eigenlijk een spel.           
 

De instrumentele en de situationele houding

Hierboven heb ik het geëmancipeerde modernisme in verband gebracht met de erkenning van actor die vanuit zijn engagement greep heeft op zijn situatie. Dit heb ik in de terminologie willen laten komen. Als het bij de vormgeving van de gebouwde omgeving om de handeling gaat, gebruik ik niet meer de ‘besmette’ term ‘functioneren’ van bewoners of gebruikers; in plaats daarvan ga ik uit van de ‘instrumentele houding’ van de actor. 
De geëmancipeerde versie van de postmodernisme heb ik in verband gebracht met de uitnodiging tot een dichterlijke houding, tot een ‘laten zijn’ van de omgeving. Daarom gebruik ik, als het om de vormgeving van de gebouwde omgeving gaat, niet meer de eveneens ‘besmette’ term ‘beleving’ of ‘belevenis’; in plaats daarvan ga ik uit van de ‘situationele houding’ van de betrokkenen.        
 
Nu zijn beide houdingen belangrijk, wie ‘instrumenteel’ handelt kan vervolgens de resultaten van die handeling ‘situationeel’ ervaren. Totdat er in de situationele ervaring nieuwe behoeften ontstaan, of nieuwe perspectieven, die vragen om nieuwe instrumentele handelingen. Dat betekent dat de twee houdingen elkaar afwisselen: men is actief in de ‘instrumentele houding’ en receptief in de ‘situationele houding’. Beide houdingen vormen een eenheid van wederzijdse implicatie! Waardoor duidelijk wordt dat ‘emancipatie’ van het modernisme en het postmodernisme ertoe heeft geleid dat een keuze tussen een van beide benaderingen onmogelijk wordt.   
 

Onderzoek naar de mogelijkheid van een ‘instrumentele-situationele’ benadering  

De vraag is nu wat de betekenis is van de op het existentialisme geënte ‘instrumentele’ en ‘situationele’ houding, voor de manier waarop we denken over vormgeving. Wat betekent het onderscheid tussen beide houdingen en de erkenning van hun wederzijdse implicatie voor de manier waarop we de vormgeving van de gebouwde omgeving kunnen interpreteren, waarderen en ter hand nemen? Welke nieuwe perspectieven biedt dit uitgangspunt waarin de eenzijdigheid van zowel de modernistische als de postmodernistische architectuur vermeden wordt?   
Dit is de vraag die ik in mijn promotieonderzoek probeer te beantwoorden. Met in het verlengde daarvan de vraag of het mogelijk is om te komen tot een ‘instrumentele-situationele’ benadering van vormgeving.
 
Flip Krabbendam  
februari 2009

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *