Introductie promotieonderzoek


BETROKKENHEID

Onderzoek naar situationele en instrumentele kwaliteiten van de gebouwde omgeving 

Het onderzoek kan besteld worden bij:  http://www.bol.com/nl/p/betrokkenheid/9200000035749399/

Betrokkenheid op de gebouwde omgeving
 
Functionaliteit
In de twintigste eeuw wordt de functionaliteit het leidend principe in de architectuur. Een extreem voorbeeld hiervan is het plan van Barsc en Vladimirov uit 1929, waarin de mens in verschillende levensfasen op verschillende plaatsen in het gebouw zou wonen om verschillende bewerkingen te ondergaan. Het productieproces en de lopende band waren de inspiratiebron voor deze architecten geweest. Een functioneel gebouw, maar wat betekent dit voor de bewoners die op de lopende band staan? Zij kunnen de functionalteit ondergaan, zij functioneren in het verlengde van de omstandigheden.     
 

Barsc en Vladimirov: bewoners op de lopende band
 
Modernisme
De nadruk op de functionaliteit zien we ook in de architectuur van het Modernisme. Hiermee associeerde deze architectuurbenadering zich met de wereld van wetenschap en techniek, waar men zich bezig hield met de realiteit.          
De nadruk op de functionaliteit leidde echter tot de onderstaande spotprent, waarin tot uitdrukking wordt gebracht dat bewoners van een modernistische woonomgeving het idee hadden dat zij alleen nog konden mee-functioneren, als radertjes in een grote machine. De afbeelding van Charlie Chaplin verwijst naar de film ‘Modern Times’ waar Chaplin letterlijk gedwongen wordt mee te functioneren in een grote machine, namelijk in een fabriek.
http://www.youtube.com/watch?v=G9ar-INFf8w&feature=related
 

Functioneren als een radertje in een grote machine
 
 
Deze kritiek, die al ontstond voor de Tweede Wereldoorlog, kwam na de oorlog terug. Het waren de architecten van ‘Team Ten’ die naar aanleiding van de architectuur van de wederopbouw, de nadruk op de functie ter discussie stelden. 


Architectuur van de wederopbouw
 
Participatie 
In de zestiger jaren ontstond het idee dat de betrokkenheid van bewoners zou verbeteren als zij konden meebeslissen over de vormgeving van de gebouwde omgeving. Participatie werd het toverwoord.  
 


Woonerven voor spelen en onderlinge contacten

 

Er ontstonden woonerven die geschikt waren voor meer dan alleen functioneel verkeer, voor het langs elkaar heen lopen. Hier kon je een praatje maken, hier kon gespeeld worden. Hier was iets te beleven. Een woonerf nodigde uit tot betrokkenheid! 
En de woningen werden gevarieerder doordat bewoners konden beslissen over de indeling en soms ook over het uiterlijk.    
 

Het zelf indelen van woningen in Papendrecht, ontwerp van Frans van de Werf
 
Nieuwe truttigheid
Met de term ‘Nieuwe Truttigheid’ verwees Carel Weeber in 1979 naar de schamele resultaten van deze participatie. Woningen met vele hoekjes en dakjes en woonerven met overal spoorbielzen waar niemand nog de weg kon vinden. (Wat we nu bloemkoolwijken noemen) Voor Weeber was het duidelijk, participatie had niet geleid tot een woonomgeving waar men zich betrokken bij voelde.


 

Bloemkoolwijk.
 
Dat komt er van als je architectuur reduceert tot sociologie, of tot buurtwerk. Het werd tijd dat professionals weer eens een kans kregen. En het was niet alleen Weeber die er zo over dacht. 
 
Postmodernisme
Deze nieuwe professionals verzetten zich, net als de participerende bewoners, tegen het Modernisme. Zij noemden zich dan ook ‘Postmodern’.  
Maar hiermee verscheen de ironie in de architectuur. Timpanen met neonlicht, of andere relativerende verwijzingen naar klassieke architectuur.
 

Kapitelen met neonlicht van Charles Moore
 

Ironie in Lascaux

Daarnaast werden de hekken van het themapark open gezet. Decors die in het themapark werden gebruikt om diverse belevenissen te genereren werden nu ook buiten het themapark toegepast. Eerst alleen in malls, zoals de befaamde Forum Shops in Las Vegas, waar je kon winkelen in Romeinse stijl. Een belevenis waar het elk uur nacht wordt en weer dag, en waar Bacchus bij elk aanbreken van de dag de beker heft.   

http://www.youtube.com/watch?v=VFkIQe8fj-Q&feature=related
 

Forumshops in Las Vegas: elk uur breekt opnieuw de ochtend aan, elk uur heft Bacchus het glas, terwijl hij Helios aanroept.
 
Later ook in woonwijken en ten slotte zelfs in kleine stadjes, zoals Seaside in Florida, dat zo op een set leek dat men er in de jaren negentig de ‘Truman Show’ heeft opgenomen. Een mooi voorbeeld van de disneyficatie van de gebouwde omgeving. http://www.youtube.com/watch?v=O0rHH6LQdpI
 

Sea-side in Florida
 


Truman op weg in Seaside
 
Obsceniteit en angst
Rem Koolhaas’ beschrijving van de Generic City uit 1995 lijkt hier bewaarheid te worden. In de netwerkstad die hij beschrijft heerst de belevenis, decors wisselen voortdurend en zo is alles hier in beweging: of zoals Koolhaas het formuleert: elke maandag een nieuwe stad.
 
The Generic City is the city liberated from the captivity of the centre, from the straitjacket of identity (…). If it gets too small, it expands. If it gets old, it self-destructs and renews (…) it can produce a new identity every Monday morning.
 

De Franse filosoof Jean Baudrillard voorspelt dat we zo, belevend en spelend, zullen eindigen als figuranten in een wereld waar niets nog betekenis heeft, als obsceniteiten in de ‘postmodernistische leegte’!
 
We are no longer alienated and passive spectators but interactive extra’s (figurants interactifs); we are the meek lyophilized members of this huge “reality show”. It is no longer a spectacular logic of alienation, but a special logic of disincarnation; no longer a fantastic logic of diversion, but a corpuscular logic of transfusion and transsubstantiation of all our cells; an enterprise of radical deterrence of the world from the inside, and no longer from the outside (…). Being an extra (figurant) in virtual reality is no longer being an actor or a spectator. It is to be out of the scene (hors-scene), to be obscene.
 
En dat is nog niet alles: de leegte en de obsceniteit maken ons kwetsbaar. Hekken rond winkelcentra en gated communities en bewakingscamera’s moeten ons een veilig gevoel geven. Echter, volgens Lieven de Cauter veranderen deze hekken en de camera’s de samenleving in een eilandenrijk, in een ‘gecapsulariseerde’ samenleving, waar het leven in de capsules getekend wordt door een gevoel van onwerkelijkheid en angst.                
 

 
 

Park Bloeyendael: gated community met poortgebouwen
http://www.youtube.com/watch?v=Fv9yLMVHRHM&feature=related
 
Geen weg terug
Als de wens om een beleveniswaardige omgeving te ontwerpen leidde tot spel en ironie, en tot leegte en obsceniteit… konden we deze wens dan niet beter opgeven en toch maar genoegen nemen met het Modernisme, met het kale functioneren, desnoods in een technocratisch bestel? Functionaliteit kon immers verbonden worden met wetenschap en techniek en daardoor met de realiteit. Dat was misschien toch beter dan het spel, de  postmodernistische leegte en uiteindelijk obsceniteit en angst. Deze weg terug werd echter versperd door Jacques Derrida. Deze filosoof stelde dat ons idee van de realiteit gebaseerd is op de logica die we hierin menen te ontdekken. Maar deze logica noemde hij hoogst onbetrouwbaar. Derrida demonstreerde dit door te laten zien dat verschillende vormen van logica strijdig met elkaar kunnen zijn.
Deconstructivistische architecten pasten dit toe op de architectuur door de logica van de constructie, van de plattegrond en van de ruimtelijke opbouw tegen elkaar op te zetten, waardoor er een architectuur ontstond waarin er van de logische eenheid van het Modernisme niets meer overbleef. Wie dacht terug te kunnen naar de realiteit van het Modernisme kon nu begrijpen dat deze benadering op een illusie was gebaseerd. De postmodernistische wereld van het spel leek onontkoombaar.        
 

 


Frank Gehry. Woonhuis en museum: logica van constructie, plattegrond en gevel tegen elkaar uitgespeeld(?)  
 
Geen hoekjes, dakjes, spoorbielzen en woonerven meer die uitnodigden tot verdwalen. Architectuur nodigde nu uit tot ironie of tot gespeelde belevenissen. Of tot verwarring, waar werd gedemonstreerd dat de logica een spel was dat op verschillende manieren gespeeld kon worden.   

Existentialisme
Participatie zou een eind maken aan de modernistische depersonalisatie, maar leidde tot Nieuwe Truttigheid. Postmodernistische professionals namen het over, maar ironie en spel, obsceniteit en angst waren het gevolg! En de weg terug, naar het Modernisme, werd afgesneden door de Deconstructivisten die stelden dat ook functionaliteit en logica relatief zijn en dat ook daar het spel voorop staat.
Wat kunnen we nu nog inzetten ten behoeve van de betrokkenheid?
De filosofie waar betrokkenheid voorop staat is het existentialisme. Hier hebben twee filosofen een grote rol gespeeld, namelijk Martin Heidegger en Jean-Paul Sartre. Zij hebben het existentialisme elk een ander accent gegeven.   
Daardoor kunnen we met Heidegger de kritiek op de ‘beleving’ van het Postmodernisme een grond geven, terwijl we met het accent van Sartre de kritiek op het functionalisme van de Modernisten kunnen onderbouwen.
 
Heidegger begaf zich niet op het terrein van pretparken, maar hij zei wel iets over de betrokkenheid die hoort bij de beleving. Hij definieerde deze als ‘Seinlassen’, waarbij het erom gaat de wereld ‘te laten zijn’, vrij van vooroordelen. Op dat moment is je ervaring authentiek of waarachtig. En voorzover onze ervaring ‘waarachtig‘ is, is ook de wereld ‘waar’ of echt. Deze benadering maakt het mogelijk de beleving van het Postmodernisme te bekritiseren, wat voor de gebouwde omgeving betekent dat deze geen decor moet zijn voor spelletjes en relativeringen, maar een omgeving die waar is, echt, en niet vraagt om acteurs of figuranten.   
 
Sartre legde een ander accent. Hij stelde dat we de wereld niet alleen, vrij van vooroordelen, kunnen ondergaan en ‘laten zijn’. We zijn ook vrij om in te grijpen. Hij betoogde zelfs dat onze betrokkenheid op de wereld pas werkelijk iets voorstelt als we er iets mee doen, als we ook werkelijk iets tot stand brachten. Dit gezichtspunt biedt de mogelijkheid om de functionaliteit van het Modernisme kritisch te bekijken. Voor de gebouwde omgeving betekent dit dat deze als een instrument moet kunnen functioneren in handen van de bewoners, een functionaliteit die precies tegenovergesteld is van die van het Modernisme, waar bewoners in de gebouwde omgeving mee-functioneerden.

Functionaliteit én beleving  
Op basis van de denkbeelden van beide filosofen heb ik vele kwaliteiten kunnen omschrijven die uitnodigen, of tot de beleving of tot functionaliteit. Kwaliteiten die beide een domein verdienen in de gebouwde omgeving. Beide? Dat zijn we in de gebouwde omgeving niet gewend. In het Modernisme werd steeds de nadruk gelegd op de functionaliteit, terwijl in het Postmodernisme de beleving voorop werd gesteld, en op grond daarvan werd de hele gebouwde omgeving vormgegeven.
Het vormgeven van twee domeinen houdt een nieuwe uitdaging in! Hoe zou de gebouwde omgeving er dan uit kunnen? Om een idee te krijgen van hoe de twee domeinen zich in één ontwerp laten combineren kunnen we kijken naar de vormgeving van moderne motoren, zoals de Ducatie ‘supersport 1000DS’, waar constructie, uitlaat en motor het functionele domein uitmaken, waarbij het stuur en de bedieningsorganen verwijzen naar het feit dat de motor kan functioneren in handen van een berijder, terwijl de stroomlijnvormen het domein vormen van de beleving, waarmee zonder relativering, ironie, of het gebruik van decorstukken, wordt verwezen naar de beleving van snelheid en avontuur.
 

Ducatie ‘Supersport 1000 DS’, een motorfiets  waar functionaliteit en beleving zijn verenigd in één ontwerp. Kan dat ook in de gebouwde omgeving?
 
Situationele en instrumentele kwaliteiten
Welke ruimtelijke kwaliteiten passen nu bij het domein van de beleving en welke passen bij het functionele domein als het gaat om de gebouwde omgeving?
Om het onderscheid te maken met kwaliteiten die gangbaar zijn bij de ‘beleving’, zoals ironie, disneyficatie en deconstructivisme, zal ik spreken van ‘situationele kwaliteiten’. 

-Dat zijn in de eerste plaats kwaliteiten waar bewoners of gebruikers zelf voor kiezen.
 
-Om niet verloren te raken in een klein geïsoleerd wereldje van zelfgekozen kwaliteiten, is het van belang dat bewoners de kans hebben om zich te oriënteren op de wereld daaromheen. Nodig is, om met Christian Norberg-Schulz te spreken, een evenwicht tussen ‘aarde’ (=betrokkenheid op directe omgeving) en ‘hemel’ (=betrokkenheid op grotere geheel)   
Zo’n evenwicht kunnen we vinden in de opeenvolging van schaalniveaus die lopen van privé naar openbaar. Een reeks die begint bij het privévertrek en die via straat, buurt, wijk, stadsdeel ect., doorloopt tot werelddeel en wereld.
Dit is wat ik de ‘situationele reeks’ heb genoemd.   

-Voor situationele kwaliteiten kunnen we naar de postmodernistische architectuur kijken, en dan de ironie, relativering en disneyficatie vermijden. Hiertoe zullen we voorzichtig moeten omgaan met de beelden die hier gebruikt worden omdat deze verwijzen naar andere tijden en andere plaatsen, waarmee ze de betrokkenheid op de actualiteit in de weg kunnen staan. Dit laatste wil ik illustreren aan de hand van een paar voorbeelden. 

 

De nadruk op het beeld leidt de aandacht af van de actualiteit. Wie is deze persoon?
 

Wat is dit voor een locomotiefje?


Wat zijn dit voor (Zaanse) gebouwen? (Soeters en van Eldonk) Appartementen, kantoren, winkels, pakhuizen, hotels, een stadhuis? 
 
Dit zijn drie voorbeelden van hoe je situationele kwaliteiten kunt benaderen. Uit het onderzoek volgen veel meer van deze voorbeelden, waarin niet alleen de betrokkenheid op de gebouwde omgeving aan de orde komt, maar ook de betrokkenheid op ‘de ander’.
 
Ook voor het functionele domein kunnen vele kwaliteiten worden genoemd. Om deze te onderscheiden van de kwaliteiten die gangbaar zijn bij het functionalisme heb ik dit ‘instrumentele kwaliteiten’ genoemd.
 
-Om te laten zien dat de mens niet ‘ook een functie’ is maar degene die ingrijpt de omgeving, heb ik de ‘sociale instrumentele reeks’ geïntroduceerd. Dit is de structuur van werkorganisaties met een strategische top, een middenkader en een uitvoerende kern, voor wie de gebouwde omgeving een instrument is. Zoals een fabriek of een kantoor. Door deze reeks in het instrument zichtbaar te maken kan duidelijk worden dat er een organisatie is die van het instrument gebruik maakt, die het bedient.      
 
-Een ander aspect dat duidelijk kan maken dat een instrument bediend wordt is het zogenaamde ‘handvat’. In modernistische architectuur ontbreekt dit, of het is opgenomen in de strakke zakelijke vormgeving, waardoor het niet meer als zodanig te herkennen valt. 


Een moderne keuken waarhet handvat lijkt te ontbreken
  
Waardoor onzichtbaar wordt dat de gebouwde omgeving een instrument is dat wordt bediend. Wat hierbij kan helpen is het expliciet maken van ‘handvatten’.
Voor een duidelijk voorbeeld van hoe een handvat er uit kan zien verwijs ik naar de scheepvaart, waar de duidelijk herkenbare brug tot uitdrukking brengt dat een schip in de hand wordt gehouden, dat het bestuurd wordt. 
 

De brug, het handvat van een schip
 
Ten slotte wil ik wijzen op de relatie tussen beide domeinen, tussen de situatie en het instrument. De situatie verwijst naar het ‘laten zijn’ en het instrument verwijst naar het ingrijpen in de situatie. Deze twee vormen van betrokkenheid veronderstellen elkaar: het receptieve ‘laten zijn’ van een situatie kan vragen om een actief ingrijpen en dit ingrijpen zorgt voor een nieuwe situatie, die men weer kan ‘laten zijn’. Doordat beide vormen van betrokkenheid elkaar afwisselen kunnen situaties zich ontwikkelen, en daarmee is ook de noodzaak geboren om instrumenten te ontwikkelen. In een ouderwetse smidse kun je nu eenmaal geen computer smeden.
De wederkerigheid van de situationele en de instrumentele betrokkenheid is dus de motor achter de ontwikkeling van zowel de situatie als het instrument. Deze wederkerigheid kan op twee manieren vorm krijgen.
 
-Door een wisselwerking tussen beide vormen van betrokkenheid mogelijk te maken, bijvoorbeeld in winkels.
 
-Door de samenhang tussen beide domeinen zichtbaar te maken, bijvoorbeeld door de afstemming van beide domeinen. Hiervoor kan ik verwijzen naar de bovengenoemde motor, of naar een hedendaagse scooter.
 

Samenhang tussen het instrumentele en het situationele domein door onderlinge afstemming.
 
 Voor een voorbeeld op het gebied van de architectuur ben ik genoodzaakt te verwijzen naar een eigen ontwerp. Links het situationele gedeelte van een woning met de carport (voor een situationeel opgevatte) old-timer, de 'porch en een dakterras, rechts het instrumentele gedeelte van de woning met plantenkas en wateropslag. Op het dak de instrumentele zonnecellen.
 

Voorbeeldwoning. Aan de linkerkant het situationele domein, aan de rechterkant en op het dak het instrumentele domein.  

De ‘sex machine’, een extreem auto-ontwerp van Jay Ohrberg, maakt duidelijk dat de zichtbaarheid van beide domeinen niet automatisch inhoudt dat deze ook op elkaar zijn afgestemd. De motoren leveren samen 1900 pk. Zo kan met het ronde pluche bed een snelheid worden gehaald van 290 km per uur. 
 

Onderlinge afstemming… ook hier?
 
Participatie en professioneel kader
Om uit te nodigen tot betrokkenheid wordt op basis van het onderzoek aanbevolen om uit te gaan van de ruimtelijke kwaliteiten die door bewoners en gebruikers worden gewenst. Participatie is het uitgangspunt. Toch is de vormgever daar niet aan overgeleverd: de kwaliteiten die door bewoners en gebruikers zijn gekozen, kunnen door vormgevers verder worden ontwikkeld. Hierboven zijn een aantal mogelijkheden genoemd: de situationele reeks, terughoudendheid bij toepassing van het beeld, de sociale instrumentele reeks en handvatten. De kwaliteiten die uit het onderzoek volgen voorzien vormgevers van een professioneel kader waardoor zij bij het streven naar betrokkenheid niet meer zijn overgeleverd aan de toevallige smaak van bewoners en buurtwerkers. Zij hebben iets in te brengen!
 
Het onderzoek  is getiteld

                                                 Betrokkenheid
Onderzoek naar situationele en instrumentele kwaliteiten in de gebouwde omgeving.
                                        Auteur Philip Krabbendam

Het kan besteld worden bij
-Bol.com: http://www.bol.com/nl/p/betrokkenheid/9200000035749399/ 

Het kan geleend worden bij
-de mediatheek van het IBB
-de bibliotheek van de afdeling Bouwkunde te Delft
-de bibliotheek van de AvBR onder de titel:

En het is te vinden bij:
-http://repository.tudelft.nl onder de naam 'Krabbendam'  

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *