Stroomlijn


Stroomlijn

Opkomst, teloorgang en come back
 
 
Introductie van de stroomlijn als een instrumentele kwaliteit 
Na een stuntelig begin en een periode van pionieren leek de auto in de twintiger jaren zijn vorm te hebben gevonden. Zoals het maandblad Vogue het formuleerde:
 

Zoals de fiets na een tiental jaren van transformatie een vorm bereikte die definitief is gebleken, zo is ook de automobiel nu in een stadium gekomen waarin hij alleen nog in details veranderen zal… (Kousbroek ’ de archeologie van de auto’  pp 14)

 
Een motorcompartiment met een radiator aan de voorkant, een gesloten cabine voor bestuurder en passagiers, spatborden over de wielen met treeplanken ertussen, deze elementen vormden een geheel dat werd afgemaakt met een reserveband, koplampen en achterlichten.  Een concept dat nog lang op verkeersborden zou voortleven.
 
 
Het concept van de auto in de twintiger jaren
 
Intussen was er ook een andere toon gezet. In en na de eerste wereldoorlog ontwikkelde zich de luchtvaart en hier ontdekte men de voordelen van stroomlijning. Al in 1914 had men een Alfa Romeo voorzien van een stroomlijnkap. Met weinig succes, want deze auto had meer weerstand dan het open standaardmodel.  Maar dat was zeker niet het laatste woord op het gebied van stroomlijning.      
 
 
Een Alfa Romeo in 1914
 
Een ingenieur die in de vliegtuigindustrie werkzaam was geweest, Edmund Rumpler, introduceerde in 1921 de zogenaamde ‘Tropfenwagen’. Genoemd naar de druppelvorm die gold als de ideale stroomlijnvorm. Deze auto had omwille van de stroomlijn een geheel andere opzet. Zo was de motor niet meer vooraan geplaatst maar in het midden.
 

DeTropfenwagen in 1921
 
Men keek er bij gebruiksauto’s nog wat vreemd tegenaan, het was misschien niet zo nodig voor stadsauto’s, al zorgde de stroomlijn voor een wat hogere topsnelheid.
Maar er waren ontwerpers die bleven doorzoeken naar stroomlijning en een radicale verandering van het concept  van de auto. Zoals de Oostenrijkse Hans Ledwinka die onder andere de Tatra T87 ontwierp. Met de motor achterin, in het smalle staartstuk van de druppelvorm.
 

De Tatra 87 met stroomlijn en achterin geplaatste motor.
 
Ook in Amerika zocht men het in deze richting, zoals de in Amerika werkzame Nederlander John Tjaarda, die begin dertiger jaren de Stout Scarab ontwierp. Een radicaal ontwerp met een stroomlijnvorm, een achterin geplaatste motor en een interieur dat tevens als kantoor dienst kon doen.  
 
       
De ‘Stout Scarab’: stroomlijn, motor achterin, ruimte om te werken met losse stoel
 
En Buckminster Füller die een soortgelijke auto ontwierp, de Dymaxion. Ditmaal zelfs met één achterwiel. De wegligging was slecht maar de auto had wel een minimale draaicirkel en kon om de eigen voorwielen heen rijden.
Toch bleven deze ontwerpen allemaal experimenteel. Een gewone auto uit die tijd zag er nog steeds uit als in de jaren twintig. Licht ‘angehaucht’ door het idee van stroomlijning, maar het concept was hetzelfde gebleven.
 
 
Een Adler uit 1935: ongewijzigd concept
 
Voor raceauto’s was stroomlijning echter functioneel, vooral als het ging om snelheidsrecords.
 
 
De ‘Sunbeam’uit 1927
 
 
‘Speed of the Wind’ uit 1935
 
Stroomlijn verwijzing naar de toekomst
Hier zien we dat het belang van stroomlijn in de jaren dertig vooral als iets functioneels wordt gezien, voor gebruiksauto's en zeker bij recordwagens.
Maar de betekenis van stroomlijning veranderde langzaam. In de film ‘Metropolis’ van Fritz Lang uit 1927 krijgen we daar al een voorproefje van. Deze film speelt in de toekomst van toen, in 2026, in een wereld die gekenmerkt wordt door wolkenkrabbers en door de lucht scherende verkeerswegen. In deze film zien we hier en daar de gestroomlijnde ‘Tropfenwagen’ van Rumpler opduiken. (Op de still hieronder is een aantal van deze auto's betrokken bij een kettingbotsing) Hier werd stroomlijn geassocieerd met de toekomst. 
 
 
De ‘Tropfenwagen’ van Rumpler als auto van de toekomst in de film ‘Metropolis’ uit 1927
 
Dat stroomlijn werd gezien als iets van de toekomst wordt ook zichtbaar op de wereldtentoonstelling ‘Futurama’ in 1939 in New York. Over deze tentoonstelling is een film gemaakt (http://www.youtube.com/watch?v=1cRoaPLvQx0) waarin de wegen gevuld zijn met gestroomlijnde auto’s. Wat hier opvalt is dat men verder eigenlijk geen beeld had van de toekomst (gedacht in 1960). De landbouw zou efficiënter worden, de medische zorg beter, iedereen zou menswaardig gehuisvest zijn. En een uitgebreid wegennet zou alle uithoeken van het land met de bruisende stedelijke centra verbinden. Zo kon men genoeglijk buiten wonen zonder iets te hoeven missen. Maar hoe dat er uit zou zien?
Hetzelfde geldt voor het toekomstplan ‘Broadacre City’ dat Frank Lloyd Wright ontwikkelde tussen 1932 en1958. In dit plan stelde hij een netwerk van wegen voor, gebaseerd op de verkaveling van de ‘Land Ordinance’ wet van 1785, waarin het land zou worden verdeeld in ‘Townships’ van 1 bij 1 mijl. Op illustraties van deze wegen zien we weer gestroomlijnde auto’s. Overigens met vreemde grote wielen…)      
 
      
Het wegennetwerk van 'Broadacre City' en de gestroomlijnde auto’s
 
In de tijd van de wederopbouw denkt men dat in de toekomst de nadruk op niet meer liggen op een betere productie of gezondheidszorg. In de toekomst zal alle leed geleden zijn. Alle ontberingen zullen door de ontwikkeling van de techniek overwonnen zijn. De wereld zou comfortabel worden.  Een 'druk op de knop’ zou voldoende zijn om al onze wensen in vervulling te laten gaan.  En vliegen zou hier een grote rol spelen. In de toekomst zou je, zomaar vanuit je achtertuin kunnen vliegen naar waar je maar heen wilde gaan. De toekomst werd dus verbonden met comfort en met vliegen.  
 
 
Druk op de knop en de techniek zorgt voor comfort (Uit ‘future perfect’ Taschen 2002)

Van een instrumentele naar situationele benadering
De aandacht verschuift dus van de techniek naar het comfort dat de techniek ons te bieden heeft. Dachten we in het begin van de twintigste eeuw nog in functionele of ’instrumentele’ termen, nu gaat het ons om de beleving van situaties; we gaan meer denken in ‘situationele’ termen, en daar zijn functionele verbanden vervangen door associatieve verbanden.  
Deze ontwikkeling is ook af te lezen aan de ontwerpen van Europese scooters, die radicaal verschilden van de ontwerpen van toenmalige motorfietsen. Bij de motorfiets stond de functionaliteit voorop, je kon de werking (de functionele verbanden) er aan aflezen, waarmee deze motorfiets ‘instrumenteel’ te noemen is. Bij de scooter stond de beleving voorop, in dit geval het comfort, waarbij de stroomlijn associaties opriep met vliegen en met de toekomst. Redenen om de vormgeving van de scooter ‘situationeel’ te noemen. 
 
      
Instrumenteel                                                                                 Situationeel      
 
Experimenteren met situationele vormgeving
Situationele vormgeving was iets nieuws. Daar werd in de wereld van de scooter nog heel wat mee geëxperimenteerd. Men bracht een beplating aan die zodat de kleding niet in aanraking konden komen met olie. Door de toepassing van treeplanken en beenschilden kon men bovendien door plassen rijden zonder natte voeten te krijgen. De motor werd naar achteren geplaatst voor een gemakkelijke instap en de wielen werden klein gehouden zodat men ook een reservewiel mee kon nemen. Om gemakkelijk een wiel te kunnen verwisselen werden de wielen aan één kant vastgemaakt. Dit alles omwille van het comfort. Daarbij werd ook een soort carrosserie ontworpen die alle functionele elementen, die bij de motorfiets in het zicht bleven, aan het oog onttrok. Zo kon men zich comfortabel verplaatsen en zich overgeven de situationele beleving van het rijden, of het reizen.
Wat hierbij opvalt is de aandacht voor stroomlijning. Hierdoor kon men deze nieuw ontwikkelde scooters associeren met een toekomst waarin men zomaar overal heen zou kunnen vliegen.
 
                
                 
Experimenten met situationele vormgeving en aandacht voor stroomlijn
 
Ook bij auto's ging situationele vormgeving een grotere rol spelen. Auto's werden comfortabel, zeker de slee-en uit Amerika. Ook hier zien we weer stroomlijning. In de VS deed Cadillac inspiratie op bij de staart van een militair vliegtuig, de P 38. Het moge duidelijk zijn dat deze vormgevijg ook hier niets maken had met functionaliteit, zoals een hogere snelheid of een lager benzinegebruik, of meer stabiliteit. Het ging om de associatie met vliegen in het kader van een 'situationele' beleving.   


Cadillac 1948, geinspireerd op de P 38.  

Bij de Cadillac van 1959 hebben de staartvinnen een duidelijke expressie gekregen. Door de plaatsing van de achterlichten lijken zich aan de achterzijde van de auto zelfs twee raketten te bevinden.

 

Alles omwille van de situationele beleving: om de auto te kunnen associeren met auto's van de toekomst, waarmee je echt zou kunnen vliegen naar waar je maar wilt. Avontuur.
Toch werd in die tijd ook wel eens gedacht dat staartvinnen echt een stabiliserend effect hadden. Zo is de Jaguar D-type uitgerust met een vin achter het hoofd van de bestuurder. Het maakt de auto ontegenzeggelijk mooier, maar dat is dan weer een situationele kwaliteit.   


 

Een ander begin van staartvinnen zien we bij de Cisitalia, in 1947 ontworpen door Komenda (bij Porsche). Deze zijn niet scherp gelijnd, zodat ze geen aerodynamische betekenis lijken te hebben, maar dat is omdat we bij aerodynamica denken aan stabiliserende staartvlakken, zoals bij een vliegtuig of een raket. Toch hebben juist deze stompe vinnen wel een aerodynamische betekenis. Zij verplaatsen namelijk het aangrijpingspunt van zijwind naar achteren, zodat dat dichter bij het zwaartepunt van de auto komt te liggen (die de motor achterin had). Hierdoor heeft de auto niet meer de neiging weg te draaien bij zijwind. 

  
Cisitalia 'Mille Miglia' 1947 

Deze instrumentele benadering heeft zich nooit doorgezet. Stroomlijn is vooral een situationeel aspect gebleven, een middel om associaties te wekken met een toekomst waarin we echt over de aarde zouden kunnen vliegen in ons persoonlijke vliegtuigje. Om deze stroomlijn te benadrukken liet men vaak de achterspatborden wat uitsteken. Een middel dat de stroomlijn (een klein beetje) geweld aandoet om de aandacht erop te vestigen, vanwege de associatie met de toekomst.   
 
       
Volkswagen Karmann Ghia                                              Tucker (VS)
 
Stroomlijn drong in het design van de vijftiger jaren overal door, op plaatsen die niets met snelheid te maken hadden. Raymond Loewy paste stroomlijn toe op alles wat hij ontwierp. Op broodroosters, puntenslijpers en het schijnt dat in die tijd zelfs doodkisten werden gestroomlijnd.
 
Als we in publicaties van de vijftiger jaren zoeken naar beelden van wat de toekomst op het gebied van op de beleving gerichte, situationele, vormgeving te bieden zou hebben, vinden we eigenlijk weinig. Wat vooral opvalt, en we zagen dat al bij de vooroorlogse toekomstplannen van Futurama en Frank Lloyd Wright, is de nadruk op wegen, vervoermiddelen en stroomlijn.
 
  
Een naoorlogse illustratie. Stroomlijn, vervoermiddelen en wegen. (Illustratie uit ‘future perfect’, taschen, 2002)
 
Op weg naar welke toekomst?
Onze vervoermiddelen leken al uit de toekomst te komen, maar hoe het er daar uit zou zien, daar werden nauwelijks beelden van bedacht. 
Misschien moest men zich daarvoor eerst bevrijden van het (toenmalige) heden: het keurige leven van de vijftiger jaren waar het geluk gezocht werd in het stichten van een gezin, wonen in een nette buitenwijk, het huis op orde houden en het gazon maaien, braaf uit werken gaan, en op zondag naar de kerk. Voor opgroeiende kinderen betekende dit gehoorzaam zijn, huiswerk maken, als je geluk had studeren, maar pas op: geen seks voor het huwelijk. Een keurig gereglementeerd leven waarin men zich gedroeg en die men beleefde zoals het hoorde. 
Jongeren doorbraken de braafheid. Zij zagen misschien wel iets in een situationele, op de beleving gerichte toekomst, maar zij hadden kennelijk niet de motivatie om te wachten tot hun brave leefwereld zou zijn ontwikkeld tot een wereld waarin door een ‘druk op de knop’, automatisch allerlei comfort tevoorschijn zou kunnen worden 'getoverd'. Zij zochten geen comfort en geen automatisme, geen voorgeprogrammeerde beleving: zij gingen op zoek naar een authentieke beleving. 
Opgroeiende tieners zetten de eerste stap: ontsnappen uit de wereld van hun ouders. Hier speelden de wegen en vervoermiddelen (die zij overigens in de wereld van hun ouders kregen aangereikt) een grote rol. Echter, niet als voorbode en onderdeel van de comfortabele toekomst die ze werd voorgespiegeld, maar als middel om zich van een dergelijke toekomst te bevrijden… 
 
In Amerika, waar al veel auto’s zijn, zoeken jongeren van de beatgeneratie de vrijheid in de auto van hun ouders of in een eigen, tweedehands exemplaar, ze racen tegen elkaar op landwegen, ze dansen in diners, bij de muziek van de juke-box, ze experimenteren met intimiteit in de auto, in openlucht bioscopen en op parkeerplaatsen.  Dankzij de auto en de nieuwe wegen allemaal buiten de invloedssfeer van hun ouders.   
 
 
 
Experimenten, maar nog geen perspectief op een situationele toekomst
 
Sommigen trekken met de auto door het land. Zo maken zij kennis met vele passanten. In het boek ‘On the road’ van Jack Kerouac uit 1957 (verfilmd in 2012) is de hoofdpersoon, Sal, op zoek naar mensen die willen leven, die branden van verlangen en experimenteren met wat de vrijheid hun biedt. 
 
Dwaaltochten
Ook in Europa zoekt men naar een nieuwe benadering van het leven. In Parijs gaat een groep kunstenaars, zij noemen zich de ‘Situationisten’, op avontuur in de stad. Met een verkeerde kaart en een voorgeschreven aantal glazen wijn trekken zij erop uit om de stad te onderzoeken. Dat is een ‘Dérive’ of dwaaltocht die zij nauwkeurig documenteren. Het gaat hierbij niet om enig functioneel doel maar om de beleving. Zij onderzoeken in andere woorden wat het resultaat is van een situationele benadering van de stad. Op grond daarvan doen zij ook voorstellen voor vernieuwingen van de stad.
Een van hen is de Nederlander Constant Nieuwenhuys. Hij werkt een groot aantal jaren aan beelden van een fictieve stad, ‘Nieuw Babylon’, die gebouwd is boven het landschap. Hierbij gaat hij ervan uit dat al het werk gedaan zal worden door machines waardoor stadbewoners vrij kunnen dwalen om de stad, en elkaar, op alle mogelijke manieren te kunnen beleven.
 
      
Op de kaart                                                                    Een van de vele maquettes 
    
Stroomlijn is op dit moment volkomen irrelevant geworden. Belevenissen die met dwalen te maken hebben vragen wel om een toekomst waarin een geschikte omgeving is gevormd, maar niet om zwevend en comfortabel te kunnen reizen. 
 
Tegencultuur
Na al het zoeken en dwalen ontstaat er langzamerhand een tegencultuur. Trefwoorden zijn hier: improviseren, werken met gevonden materialen, spontaan reageren op wat zich aandient. Authenticiteit! Dit alles is zo ongeveer het tegendeel van het leven in een voorgeprogrammeerde 'druk op de knop' wereld. Wat zou stroomlijn hier nog kunnen betekenen!  
 
 
Liever improviseren dan stroomlijnen 
 
De tegencultuur die aanvankelijk een alternatief had gezocht naast de gevestigde maatschappij begon zich in de tachtiger jaren ook tegen deze maatschappij te keren. Krakers en punkers vormden hun eigen enclaves waar de authentieke beleving een grote rol speelde, wat moge blijken uit de muziek, de kledingateliers en de eethuisjes die hier ontstonden. Naar buiten toe droegen zij uit dat er geen toekomst was. ‘No future’. Hiermee bedoelden zij dat de ‘rat race’, het gevecht van ieder tegen ieder om hogerop te komen, met daarbij nog eens de dreiging van een atoomoorlog, geen enkel perspectief bood voor een (be)leefbare toekomst. Stroomlijn begon intussen naar het verleden te verwijzen, naar de tijd dat men nog een toekomst voor zich zag…
 
Belevingseconomie   
In de negentiger jaren nam de atoomdreiging af door het uiteenvallen van het Oostblok en door verdragen tussen Oost en West. Intussen had de gevestigde maatschappij ook brood gezien in de beleving. Er ontstond een economie waarin de nadruk verschoof van het verkopen van producten naar het verkopen van belevenissen. Winkelcentra werden omgevormd tot themaparken en woonwijken tot decors met een thema. Comfort raakte op de achtergrond, dat had men wel geleerd van de inmiddels opgegroeide jongeren. De aangeboden belevingen werden nu avontuurlijk (maar intussen wel veilig, wat nog steeds een vorm van comfort is). 

      
Forumshops in Las Vegas. Thema: Romeinen                      Wonen in een ‘kasteel’ in Nunspeet
 
Zijn we hiermee nu dan toch eindelijk in de toekomst van de situationele beleving aangekomen? Ondanks de sombere voorspelling van de punks? Volgens de filosoof Peter Sloterdijk is er in essentie niets veranderd. De maatschappij is nog steeds een technocratie waar de functionaliteit, de instrumentele houding, voorop staat. Het lijkt misschien dat de beleving, de situationele houding, terrein heeft gewonnen, maar dat is schijn. Het instrumentele bedrijfsleven maakt nog steeds, en steeds meer, de dienst uit, er is nog steeds sprake van een rat race waarbij grote bedrijven elkaar beconcurreren om nog meer te kunnen produceren, om in instrumentele zin nog meer te betekenen. Dit bedrijfsleven heeft de belevingseconomie alleen uitgevonden om gebruik te kunnen maken van de situationele verlangens van de consument. 
Voor de consument betekent dit dat er voortdurend nieuwe belevenissen op de markt worden aangeboden en dat hij zijn of haar hele leven, overdrachtelijk, van de ene draaimolen in de andere kan stappen, terwijl de kermisexploitanten elkaar om het hardst bestrijden om hun omzet te vergroten en om uiteindelijk, in de toekomst, als overwinnaar uit de bus te komen. Maar dit toekomststreven van instrumenteel ingestelde producenten, dat misschien essentieel is voor de ontwikkeling van de maatschappij, wordt niet uitgedragen. Over het algemeen is men als consument ondergedompeld in de beleving, waarbij er steeds nieuwe belevingsproducten en gadgets op de markt worden gebracht. Waar gaat dat heen?
De beleving speelt nu een grote rol, maar ‘the more it changes, the more it stays the same’. Misschien had de filosoof Francis Fukuyama gelijk toen hij beweerde dat het einde van de geschiedenis bereikt was.
En de stroomlijn? Bij gebrek aan een toekomst is de rol van de stroomlijn als voorbode van de toekomst geheel uitgespeeld. 
       
Wezenloze figuranten
Dat we ons bij de toekomst niets meer kunnen voorstellen betekent niet dat er geen toekomst is. Er zijn twee filosofen die een poging hebben gewaagd hier iets over te zeggen.    
In de eerste plaats wil ik Jean Baudrillard noemen, die stelt dat onze dagelijkse leefomgeving steeds meer op een themapark gaat lijken, waarin we voortdurend een spel spelen. In het pretpark van de supermarkt, of in onze woonwijken die uitgedost zijn als kastelen of als cowboydorpen. Onze belevenissen hebben hier niets meer te maken met de eerder door jongeren, hippies en punks gezochte authenticiteit. We bevinden ons hier in verschillende decors waar we alleen maar spelletjes spelen. Baudrillard voorspelt dat het eenzijdig spelen van spelletjes de betekenis van onze beleving zal uithollen en dat we uiteindelijk zullen verworden tot figuranten voor wie niets nog echt betekenis heeft.    
Dan is er nog een andere catastrofe denkbaar: Peter Sloterdijk beweert, en hij is niet de enige, dat een voortdurende groei van de economie op een dag vast moet lopen omdat we ons in een eindige situatie bevinden. De aarde met alle natuurlijke reserves, en met haar vermogen afval te absorberen, groeit nu eenmaal niet mee.

Als we zo doorgaan zullen we met onze neus op de feiten gedrukt worden. Maar zullen die dan nog indruk maken, als niets nog betekenis voor ons heeft? In dat geval zullen we als een verzameling wezenloze figuranten aan ons einde komen!
 
De come back van de stroomlijn 
Zo ver hoeft het niet te komen als we opletten. Overal een spelletje van maken, daar hoeven we niet in mee te gaan. En als we de wereld dan wat serieuzer nemen dan kunnen we ook wat doen tegen de  uitputting van de hulpbronnen en de toenemende vervuiling van de aarde. Op het moment wordt er weer een nieuw toekomstbeeld ontworpen. Duurzaamheid is hier het toverwoord. Geen onbeperkte groei maar een circulaire economie. Duurzame energiebronnen zoals zonnepanelen, windmolens en waterkrachtcentrales. Sociale duurzaamheid door cohousing en commons, decentralisatie en zelfwerkzaamheid. In dit perspectief zien we ook de come back van de stroomlijn. Als we vervoermiddelen stroomlijnen, dan gebruiken ze minder energie.
 

Mercedes Bionic uit 2005 met een extreem lage luchtweerstand
   
Maar maakt stroomlijn nu opnieuw indruk op ons, net als in de vijftiger jaren? Als iets van de toekomst? Misschien niet als we bedenken dat gestroomlijnde auto’s geen deel uitmaken ons nieuwe toekomstbeeld dat steunt op duurzaamheid. Deze auto's gebruiken nog steeds fossiele energie, al is het dan iets minder. En bovendien: de economie gaat nog steeds uit van groei en producenten van deze auto’s gaan daar gewoon in mee. Koop je zo’n auto, dan steun je dit mechanisme. Zo gezien is de hedendaagse stroomlijn eerder een voorbode van een uitgestelde catastrofe dan iets van de toekomst die we ons wensen.       

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *