Privacy ter discussie
In de tijd dat ik studeerde stond het gezin hevig ter discussie. Door de nadruk op de privacy was dit een te geisoleerde eenheid die alle plezier en inspiratie te niet kon doen doordat de grenzen zo vast lagen. Spontane invallen, de vrijheid om je te ontplooien werden gesmoord binnen de enge grenzen van de gezinswoning, door de ruimtelijke grenzen, en door het feit dat het gezinsleven totaan de dood was uitgestippeld. Ook voor kinderen werd de beperkte speelruimte binnen het gezin zelfs gezien als een gevaar gezien. Kinderen waren te veel overgeleverd aan hun ouders. Als het daar mis ging, dan waren er geen getuigen en de kinderen hadden geen enkele plek om heen te gaan. Hier werd dan gerefereerd aan het Engelse gezegde ‘you need a village to raise a child’.
Foto Rees Diepen, 1964
Het zou voor gezinnen dus aan te bevelen zijn om in een grotere groep te wonen, en dit gold ook voor alleenstaanden, mensen waarvan de kinderen het huis uit waren, kinderloze echtparen. Ook zij ‘genoten’ in de normale woningbouw te veel privacy, waardoor zij zich geisoleerd en eenzaam konden gaan voelen. Hetzelfde gold voor ouderen. Als zij werden opgenomen in een groep zouden zij in aanraking kunnen komen met elkaar, en ook met kinderen. Dit zou ook voor de kinderen van belang zijn. Met andere woorden: voor alle soorten huishoudens en leeftijden zou het contact met anderen het leven kunnen verrijken. Daarom werd gestreefd naar een gevarieerde samenstelling van de groep.
‘Wij wonen eigenlijk ook in een groep’
Door middel van de vormgeving van de gebouwde omgeving zou je hier iets aan kunnen doen. Je zou woningen voor meerdere personen kunnen bouwen, voor sterk geintegreerde communes of voor minder geintegreerde woongroepen. Je kon gezinswoningen ook opnemen in een grotere geheel, in een woongemeenschap, zodat bewoners in de direkte woonomgeving meer contacten konden leggen en zich beter konden ontplooien. Voor kinderen had je dan je ‘village’. Het idee leefde sterk dat het leven in een groep de voorkeur had: mensen die in een gezin woonden spiegelde zich daar vaak aan en zij beweerden dan dat zij eigenlijk ook een groep vormden: ‘We laten elkaar geheel vrij en we nemen samen alle beslissingen, op voet van gelijkheid’.
Als je voor communes, woongroepen of woongemeenschappen zou willen ontwerpen, wat zouden dan de eisen zijn? In Nederland waren er toen ik studeerde nog geen concrete voorbeelden gebouwd.
Centraal Wonen
Er was wel een initiartief dat zich Centraal Wonen noemde. Een groep die zich een woonvorm probeerde te ontwikkelen waarin het isolement van het gezin doorbroken zou worden. Astrid Wiebenga, medestudent bouwkunde, en ik sloten ons hierbij aan, niet alleen omdat we een ontwerp wilden maken voor communes of een woongemeenschap, maar ook omdat we zelf op zo’n soort manier wilden wonen.
Daar maakten we kennis met Cor Langedijk, socioloog, en met hem samen maakten we een enquette over woonwensen.
Wat wil je met anderen delen en met hoeveel? Moesten we denken aan groepjes van drie of vier wonigen die een woonkamer deelden? Of deelden zij liever de keuken? En zou in deze groepjes de gezinsstructuur moeten verdwijnen, zodat je communes kreeg, of zou de gezinsstructuur nog herkenbaar moeten blijven in het ontwerp? Deze communes of woongroepen zouden in een groter verband moeten worden opgenomen, anders zou het isolement van het gezin alleen maar verplaatst worden naar het niveau van de commune of de woongroep. Maar wat zouden er voor dat grotere verband voor voorzieningen kunnen worden bedacht?
Denemarken
Om te zien hoe het wonen in groepen in de praktijk werkte ondernamen we vanuit de initiatiefgroep een paar excursies naar Denemarken. Een project dat we een paar keer bezochten was de woongemeenschap Saettedammen in Hillerod. Een woongemeenschap die was opgezet vanuit het idee dat voor de opvoeding van kinderen een dorp de beste kansen bood.
Links de plattegrond, 27 woningen rond een autovrij speelgebied. Rechts het ‘faelleshus’, de algemene ruimte die oorspronkelijk bedoeld was voor de opvang van kinderen, maar die al gauw werd gebruikt door zowel kinderen als volwassenen. De woningen waren ontworpen voor gezinnen, maar ze waren zo ontworpen dat ze gemakkelijk wijzigingen konden ondergaan. Zo kon er een aparte opgang voor opgroeiende kinderen worden gemaakt. Een interessant en goedlopend project, maar wij hadden toch iets anders in gedachten. In de eerste plaats wilden we aan een onderverdeling, zodat er ook kleinere groepen ontstonden, communes of woongroepen. Verder streefden we naar een project in de huursector, omdat deze manier van wonen voor iedereen bereikbaar zou moeten zijn, en niet alleen voor kopers, zoals in Seattedammen.
Uitkomsten enquette
Uit de enquette kwam naar voren dat het eerste niveau van gemeenschappelijkheid een eetkeuken zou moeten zijn voor groepen van 8 tot 12 personen. Deze groepen zouden moeten worden opgenomen in overzichtelijke klusters van ca 30 personen, zodat onderlinge kontakten en het wisselen van groep mogelijk zou blijven. Bij een groter aanbod zouden groepen zich misschien voor ‘de rest’ gaan afsluiten. Het bindend element van deze klusters zou een tuin zijn, een klussenhok en een wasmachineruimte. Deze laatste zou aanleiding kunnen geven tot ongedwongen contacten. Voor het hele project, van 100 tot 150 personen, werd er een caferuimte gevraagd, waar bewoners uit de verschillende klusters elkaar konden ontmoeten. Het niveau van openbaarheid van dit cafe zou groot genoeg zijn om er ook bewoners uit de buurt uit te nodigen, waardoor het isolement van het project als geheel vermeden kon worden. Deze uitkomsten van dit onderzoek verwerkten we in ons afstudeerplan.
Ontwerpgroep
Na ons afstuderen, bij Aldo van Eyck en Carel Weeber, op een project voor Centraal Wonen, ging Astrid buiten Delft werken. Zelf bleef ik bij de Delftse Centraal Wonen groep. Hier vormden we een zogenaamde ontwerpgroep die zich met het ruimtelijk ontwerp bezig hield.
Met deze groep organiseerden we ontwerpweekeinden, waarin alle leden van de centraal wonen groep waren uitgenodigd om mee te doen. De uitkomsten werden dan weer gebruikt voor meer definitieve plannen. Twee van de drie resultaten van het eerste ontwerpweekeinde zijn hieronder te zien.
Links het plan van de ‘anarchisten’ die eigenlijk niets wilden vastleggen. Behalve dan een groot middengebied. Rechts een plan dat ongeveer was opgebouwd volgens de uitkomsten van de enquette. Twee groepen vormen een kluster en drie klusters vormen het project.
Wat op beide illustraties te zien is, is een concrete situatie! Een resultaat van onze veelvuldige bezoeken aan gemeentelijke diensten en wethouders, aan het toenmalige Ministerie van VROM, en aan de plaatselijke koepel van woningbouwverenigingen. Bij dit resultaat hadden de stukjes over ons initiatief van de hand van medelid en journalist Lex Veldhoen, die maandelijks in de Delftese Post verschenen, een belangrijke rol gespeeld. Op basis van wat op het eerste ontwerpweekeinde naar voren was gekomen heb ik een schetsplan en een makette gemaakt. Compleet met zonnecollectoren.
Het schetsplan was opgebouwd uit een nog onuitgewerkte zone voor prive-units en een zone voor groepsruimten, de eetkeukens voor 8 tot 12 personen. Hiervan vormden er telkens drie een kluster, met een gemeenschappelijke tuin, een klusruimten en een wasmachineruimte. Het geheel was gegroepeerd rond een centraal plein waaraan het gemeenschappelijke cafe zou liggen, zo geplaatst dat het ook buurtgenoten zich uitgenodigd zouden voelen. Voor het contact met de buurt was ook gedacht aan een creche.
Ware grootte
Bij de uitwerking van de woon- en de groepsruimten wilden we een idee krijgen van de grootte van die verschilldende ruimten. Hiertoe bouwden we een deel van een kluster na op ware grootte, in de blokkenhal van de Afdeling Bouwkunde van de toenmalifge Technische Hogeschool, nu Universiteit, van Delft. In het gebouw dat een paar jaar geleden afbrandde door kortsluiting in een koffieautomaat.
De toekomstige bewoners konden nu een idee krijgen van het verschil tussen een enkele groepsruimte (alleen komen en eten) of een dubbele (met zitruimte), een standaard binnengang langs de klustertuin of een verbrede, en standaardwoonruimten of uitgebouwde.
Later zouden zij dit gebruiken bij de uitwerking van het concrete plan.
Uitwerking
Het was het bovenstaande zoneringsplan dat nu kon worden uitgewerkt. De groene zone was bedoeld voor priveruimten. Hierbij wilden we aparte ruimten voor gezinnen vermijden. Gezinsleden konden, net als andere groepsleden, kamers of ‘vlakjes’ huren naar behoefte. Dit gaf een grote flexibiliteit en het was een middel om althans het ruimtelijke isolement van het gezin te doorbreken.
Vanuit deze groene zone konden bewoners, via het oranje gebied van de kluster, in meerdere gele ruimten komen, in de groepskeukens.
De klusters waren bedoeld voor 2 tot 4 groepskeukens, wat neer kwam op 20 tot 40 bewoners.
De rode zone was voor voorzieningen die bedoeld waren voor het gehele project. Hier kwam naast de het cafe ook een ruimte voor zogenaamde ‘grove’ hobby (met groot gereedschap) en een ruimte voor ‘zachte’ hobby (voor Yoga). Deze ruimten lagen aan het middenplein, om integratie met buurtgenoten mogelijk te maken.
Het feit dat we het plan zelf mochten uitwerken was overigens het gevolg van een sympathieke geste van architect Henk Klunder die officieel de opdracht had gekregen om ons project te ontwerpen. Hij liet ons praktisch geheel onze eigen gang gaan en ons eigen plan maken.
Dit ging als volgt: nadat de gehele centraal wonengroep in vieren was gedeeld, en nadat elk deel een kluster had gekozen, werd er per klustergrtoep gepraat over de nadere uitwerking. Kleine of grote keukens, wel of geen brede gangen, wel of geen uitgebouwde woonoppervlakken, wel of geen zolders, dit soort vragen werden per kluster besloten en dan door een contactpersoon per cluster doorgegeven op een geregeld overleg. Hier konden de verschillende contactpersonen ideeen van elkaar overnemen en terugbrengen in hun eigen kluster. Zo kreeg het plan langzamerhand gestalte.
De gevel
Omdat de persoonlijke ontplooiing hoog in ons vaandel stond hebben we gezocht naar een gevel die ten alle tijden 2,5 meter uitgebouwd zou kunnen worden. Ook zonder uit te bouwen kon de gevel worden aangepast aan de persoonlijke wensen van de bewoners. Hiervoor had ik een pui ontworpen met een vlakverdeling, waar per vlak besloten kon worden over de invulling. Dat zou na een aantal jaren een mooi beeld kunnen opleveren, door verschillende kleuren, materialen, erkers en balcons. Voormalig studiegenoot Willem Klein maakte hiervoor een voorbeeld. Zo zou het kunnen worden:
Motie
Tot het laatst toe bleef het de vraag of het wel door zou gaan. Het ministerie drong erop aan dat er fors bezuinigd werd op de stichtingskosten. Het was per slot van rekening sociale woningbouw. Maar dat was onmogelijk zonder het dak of de gevels weg te laten… En intussen was de groep al zo’n 10 jaar bezig geweest met het maken van plannen. Nu had de gemeente had een paar jaar eerder een motie aangenomen van Loudi Stolker (PvdA) waarin stond dat er een Centraal Wonen project zou komen in de nieuw te bouwen wijk Tanthof. Daar konden we ons op beroepen en met een groot deel van de groep gingen we naar de wethouder van Volkshuisvesting, Rijnen, om hem daaraan te herinneren. Of het daardoor kwam is niet bewezen, maar die dag kreeg het project groen licht!
Overgeschilderd
Toen het project was opgeleverd zag het er wat treurig uit doordat de keuze van de kleuren beperkt was. Uit kostenoverwegingen moest voor alle kleuren dezelfde grondverf worden toegepast. Gelukkig moets het project na een paar jaar al opnieuw worden geschilderd. Een kans om het geheel er wat vrolijker uit te laten zien. Corien Snijders, een bewoonster, maakte een mooi ontwerp, dat de tijd overleefd heeft. Hierdoor ziet de gevel er nog steeds redelijk levendig uit. Gelukkig, want van aanpassingen door bewoners is nauwelijks iets terecht gekomen. Hier en daar zijn houten panelen vervangen door glas, maar daar is het bij gebleven.
De winter in de blauwe kluster en de zomer in de rode kluster.
Bevindingen
Nadat het project zo’n 30 jaar bewoond is kan er natuurlijk heel veel over gezegd worden. In deze blog wil ik er kort over zijn.
Hierboven heb ik al vermeld dat er nauwlijks sprake is geweest van aanpassingen aan de gevel. We hebben ons bij de planning niet gerealiseerd dat zoiets bij een huurproject niet erg voor de hand ligt.
De groepskeukens functioneren over het algemeen goed. Vaak wordt hier dagelijks gegeten. Er zijn wel eens problemen tussen bewoners, maar die komen voor op alle plaatsen waar mensen iets samen doen. Ik heb hierover een keer tegen een journalist gezegd: ‘Het is hier niet erger dan in een gewoon gezin’.
Een ander belangrijk uitgangspunt was het kunnen wisselen van groepskeuken. Van deze mogelijkheid is regelmatig gebruik gemaakt, al met al dus een goed programmapunt.
De wasmachineruimte als neutrale gespreksaanleiding voor contacten op klusterniveau en ook dat werkt nog steeds goed.
De mogelijkheid om verschillende kamercombinaties te huren, waarbij het gezin (althans ruimtelijk) onzichtbaar wordt, zorgt aan de ene kant voor een grote flexibiliteit, maar tegelijkertijd wordt het hierdoor moeilijk om de samenstelling van de bewonersgroep een beetje te sturen naar het oorspronkelijke ideaal: een gevarieerde opbouw van de groep. De kans dat er een combinatie vrij komt die geschikt is voor gezinnen met kinderen is klein. Waardoor er slechts weinig kinderen in het project wonen. In het begin waren het er veel, toen was het een echte ‘village’ voor de kinderen, maar na verloop van tijd groeiden deze er uit. Daar komt bij dat gezinnen met kinderen tegenwoordig toch liever naar een woonruimte zoeken waarin hun sociale eenheid ook ruimtelijk te herkennen is.
Ook ouderen voelen zich in deze open setting wat minder thuis, waardoor de huidige bewonersgroep vooral bestaat uit een- en tweepersoon huishoudens in de leeftijd van 20 tot 45 jaar. Een mobiele doelgroep waardoor de doorstroming aan de hoge kant is.
De contacten tussen de verschillende klusters verloopt via de caferuimte aan het projectplein. Hier lijken geen problemen op te treden, in deze ruimte worden regelmatig avonden georganiseerd waar bewoners van alle klusters op af komen.
De caferuimte was ook bedoeld om het project als geheel uit het isolement te houden. Maar buurtbewoners ziet men hier niet tot nauwelijks. Misschien is het straatleven in een buitenwijk als de Tanthof hier niet levendig genoeg voor… als de straat niet bewoond wordt, dan is de kans dat buurtbewoners in het cafe binnenlopen nu eenmaal klein. En vanuit de bewoners worden er evenmin initiatieven ontplooid om ‘de buurt’ binnen te halen… men heeft het isolement kennelijk geaccepteerd. Dat wil niet zeggen dat er geen buitenstaanders komen, zoals LAT relaties, vrienden, familieleden, kennissen en collega’s en de ouders, vriendjes en vriendinnetjes die de kindern mee naar huis nemen.